ECLI:NL:RBDHA:2016:543

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
21 januari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6855
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht en inkomsten uit het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser, die sinds 17 september 2013 een bijstandsuitkering ontving, kreeg op 3 april 2015 te maken met een opschorting van zijn uitkering, gevolgd door een intrekking op 11 mei 2015. De reden hiervoor was dat de gemeente vermoedde dat eiser in Noord-Ierland had gewerkt en dat hij niet voldoende informatie had verstrekt over zijn inkomens- en vermogenssituatie. Eiser had deelgenomen aan een 'IN-Werkweek' en verklaarde dat hij in Noord-Ierland had gewerkt, maar hij kon geen bewijsstukken overleggen die zijn verblijf en activiteiten daar onderbouwden.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet aan zijn inlichtingenplicht had voldaan. Ondanks zijn beweringen dat hij een onbetaald seminar had gevolgd en dat hij geen andere stukken kon overleggen, was de rechtbank van mening dat hij onvoldoende had aangetoond wat hij in Noord-Ierland had gedaan. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat eiser verplicht was om alle relevante informatie te verstrekken, inclusief bewijsstukken van zijn verblijf en activiteiten in het buitenland. De rechtbank concludeerde dat de opschorting en intrekking van de bijstandsuitkering terecht waren, omdat eiser niet had kunnen aantonen dat hij recht had op bijstand.

De uitspraak werd gedaan door mr. B.W. Mulder, en het beroep van eiser werd ongegrond verklaard. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/6855

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2015 (primair besluit 1) heeft verweerder eisers bijstandsuitkering met ingang van 1 maart 2015 opgeschort.
Bij besluit van 11 mei 2015 (primair besluit 2) heeft verweerder eisers bijstandsuitkering met ingang van 1 maart 2015 ingetrokken.
Bij besluit van 10 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, zoals aangekondigd, niet verschenen.

Overwegingen

Eiser ontving sinds 17 september 2013 een bijstandsuitkering. Verweerder heeft die uitkering eerst opgeschort en vervolgens ingetrokken. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de opschorting en intrekking gehandhaafd.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser duidelijkheid diende te verschaffen over zijn inkomens- en vermogenssituatie. Bij verweerder is het vermoeden gerezen dat eiser van november 2013 tot maart 2014 werkzaam is geweest in Noord-Ierland. Daarom heeft hij eiser gevraagd bewijsstukken over die periode over te leggen. Omdat eiser daaraan volgens verweerder niet heeft voldaan, heeft hij eisers uitkering opgeschort en hem verzocht die stukken alsnog over te leggen. Doordat eiser dat wederom niet heeft gedaan en hij ook anderszins geen duidelijkheid heeft gegeven over zijn verblijf in het buitenland, heeft hij zijn inlichtingenplicht geschonden, aldus verweerder. Daarbij heeft verweerder betrokken dat hem uit onderzoek is gebleken dat eiser in de periode van 7 december 2013 tot en met 17 februari 2014 inkomsten heeft ontvangen in het Verenigd Koninkrijk. Door de schending van de inlichtingenplicht heeft verweerder eisers recht op bijstand niet kunnen vaststellen. Om die reden heeft hij eisers bijstandsuitkering ingetrokken.
Eiser kan zich daarmee niet verenigen. Hij voert primair aan dat verweerder hem ten onrechte om inlichtingen heeft verzocht. Volgens eiser is verweerders vermoeden dat hij in het buitenland heeft gewerkt gebaseerd op een foto van een arbeidsovereenkomst die zou zijn genomen tijdens een huisbezoek. Nu die foto zich echter niet in het dossier bevindt, mocht verweerder hem niet vragen om inlichtingen, aldus eiser. Subsidiair voert hij aan dat hij zijn inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Hij stelt dat hij alle gevraagde stukken heeft overgelegd, voor zover hij die in zijn bezit had. Verder stelt hij dat hij van 7 tot en met 23 december 2013 in Noord-Ierland bij het bedrijf [bedrijf A] een seminar heeft gevolgd, maar daarvoor niet is betaald. [bedrijf A] heeft hem een baan aangeboden, maar hij heeft die niet aangenomen. Wel heeft hij op zijn cv gezet dat hij voor [bedrijf A] heeft gewerkt, om aantrekkelijker te zijn op de arbeidsmarkt. Volgens eiser heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk in het Verenigd Koninkrijk heeft gewerkt. Het is mogelijk dat [bedrijf A] de kosten voor het seminar aan de Britse belastingdienst heeft doorgegeven als loonkosten. Verder wijst eiser erop dat hij op 26 december 2013 een tandartsbehandeling in Nederland heeft ondergaan en dat hem op 3 februari 2014 een Nederlands paspoort is afgegeven. Dat duidt er volgens eiser op dat hij in de door verweerder genoemde periode niet in Noord-Ierland heeft gewerkt.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Uit het dossier komt naar voren dat eiser in maart 2014 heeft deelgenomen aan de ‘IN-Werkweek’ van de Dienst SZW van de gemeente Den Haag. Volgens een rapportage van de Dienst SZW heeft eiser toen verklaard dat hij van november 2013 tot februari 2014 in Noord-Ierland heeft gewerkt als ‘project engineer’ bij een ICT-bedrijf. Ook heeft hij toen een cv overgelegd waarin staat dat hij van november 2013 tot februari 2014 in Noord-Ierland heeft gewerkt als ‘pre sales agent’ bij [bedrijf B] .
5.1.
Naar aanleiding daarvan heeft de afdeling bijzonder onderzoek van de Dienst SZW eiser uitgenodigd voor een gesprek op 24 november 2014. Volgens het door eiser ondertekende gespreksverslag heeft hij toen verklaard dat hij van december 2013 tot februari 2014 in Noord-Ierland was om stage te lopen bij [bedrijf B] en dat hij daarvoor niet is betaald. Vervolgens is eiser verzocht om de volgende stukken over te leggen:
- bewijsstukken van de duur van zijn verblijf in Noord-Ierland in 2013/2014;
- naam en adres van het bedrijf waar hij in Noord-Ierland stage heeft gelopen;
- bewijzen van de start en het einde van de periode waarin hij stage heeft gelopen, bijvoorbeeld een stageovereenkomst;
- afschriften van alle bankrekeningen die op zijn naam staan over de periode van
1 november 2013 tot en met 31 maart 2014.
5.2.
De afdeling bijzonder onderzoek van de Dienst SZW heeft eiser weer uitgenodigd voor een gesprek op 10 december 2014. Volgens het daarvan opgemaakte verslag, dat eiser heeft geweigerd te ondertekenen, heeft hij toen verklaard dat hij eind 2013 of begin 2014 in Noord-Ierland is geweest, maar daar niet heeft gewerkt. Wel heeft [bedrijf B] in [plaats Noord-Ierland] hem eind 2013 per e-mail een baan aangeboden. Vervolgens is eiser verzocht om ook de volgende stukken over te leggen:
- afschriften van alle bankrekeningen die op zijn naam staan over periode van 1 april 2014 tot en met 1 december 2014;
- een kopie van het vliegticket dat hij naar het gesprek heeft meegenomen;
- een kopie van de e-mail van [bedrijf B] van eind 2013 waarover hij heeft verklaard.
5.3.
De afdeling bijzonder onderzoek van de Dienst SZW heeft het internationaal bureau fraude-informatie (IBF) op 19 juni 2015 verzocht onderzoek te doen naar eisers arbeidsverleden in het buitenland. Op 9 juli 2015 heeft het IBF een e-mail ontvangen van de Britse belastingdienst (‘HM Revenue & Customs’), waarin staat:
“Our information suggests [eiser] was employed by a company called [bedrijf A] [adres bedrijf A] . His period of employment according to our records was 07/12/2013 - 17/02/14 and he would seem to have been paid £ 2346 for that time. There is no other recorded employment and he does not appear to have received any UK benefits”.
6. Op grond van de in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) neergelegde inlichtingenplicht was eiser gehouden om verweerder mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat zij van invloed konden zijn op zijn recht op bijstand. Deze inlichtingenplicht brengt ook met zich dat eiser gehouden was om te voldoen aan het verzoek van verweerder om stukken over te leggen die inzicht geven in zijn verblijf en activiteiten in Noord-Ierland. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn betoog dat verweerder hem ten onrechte om inlichtingen heeft verzocht.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan, nu hij onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat hij heeft gedaan in Noord-Ierland en of hij daar inkomsten heeft genoten. Weliswaar stelt eiser dat hij een onbetaald seminar bij [bedrijf A] heeft gevolgd, maar die stelling heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Uit de door eiser overgelegde e-mail van 3 december 2013 komt naar voren dat hem met ingang van
5 december 2013 een baan is aangeboden bij [bedrijf A] in [plaats Noord-Ierland] . Een seminar wordt in die e-mail echter niet genoemd. Bovendien heeft eiser gesteld dat hij het aanbod van [bedrijf A] heeft afgeslagen, zodat met de e-mail niet is opgehelderd wat hij in Noord-Ierland heeft gedaan. Ook de door eiser overgelegde tandartsrekening en de afgiftedatum van zijn paspoort zeggen niets over zijn activiteiten in Noord-Ierland. Eiser stelt dat hij geen andere stukken in zijn bezit heeft waarmee hij inzichtelijk kan maken wat hij in Noord-Ierland heeft gedaan. De rechtbank achter echter niet aannemelijk dat eiser geen andere stukken, zoals vliegtickets, boekingsbevestigingen of correspondentie met [bedrijf A] over zijn komst naar Noord-Ierland, heeft kunnen verkrijgen. Zo heeft eiser ter zitting verklaard dat hij vaker e-mailcontact heeft gehad met [bedrijf A] , maar dat hij niet alle e-mails heeft overgelegd. Ook heeft eiser geen afschriften van zijn bankrekeningen overgelegd. Dat hij, naar gesteld, schulden heeft bij de bank, maakt niet dat niet van hem kon worden gevergd de bank te benaderen voor het verkrijgen van afschriften.
8. Nu eiser de gevraagde bewijsstukken niet heeft overgelegd en niet aannemelijk is dat dit hem niet valt te verwijten, heeft verweerder terecht met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Pw zijn bijstandsuitkering opgeschort. Evenzeer terecht heeft verweerder eisers uitkering met toepassing van artikel 54, derde lid, van de Pw ingetrokken. Doordat eiser onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat hij heeft gedaan in Noord-Ierland en of hij daar inkomsten heeft genoten, heeft verweerder zijn recht op bijstand niet kunnen vaststellen. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat uit onderzoek van het IBF naar voren komt dat eiser wel degelijk inkomsten heeft genoten in Noord-Ierland. De onder 5.3. weergegeven e-mail van de Britse belastingdienst bevat voldoende gedetailleerde en concrete informatie, zoals data, een bedrag en de naam van de werkgever, om daaruit te kunnen afleiden dat eiser inkomsten heeft genoten in Noord-Ierland.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.W. Mulder, rechter, in aanwezigheid van
J.A. de Kievit-Tempels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 januari 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.