ECLI:NL:RBDHA:2016:5474

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2016
Publicatiedatum
19 mei 2016
Zaaknummer
C/09/505216 / HA ZA 16-171
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidincident in civiele procedure met internationale aspecten

Op 11 mei 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident in een civiele procedure. De zaak betreft een geschil tussen [A], eiser in de hoofdzaak en verweerder in het incident, en [B], gedaagde in de hoofdzaak en eiser in het incident. [B] heeft in het incident gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vordering in de hoofdzaak, met veroordeling van [A] in de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kantonrechter eerder al had beslist over de exceptie van internationale onbevoegdheid, en dat tegen deze beslissing enkel hoger beroep openstaat. Hierdoor is [B] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat hij in dezelfde zaak opnieuw een bevoegdheidsincident heeft opgeworpen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de kantonrechter terecht had beslist over de relatieve bevoegdheid van de rechtbank Den Haag. De rechtbank heeft [B] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 452,- aan salaris advocaat voor [A]. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van [B].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/505216 / HA ZA 16-171
Vonnis in het onbevoegdheidsincident van 11 mei 2016
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. J.E. van Rossem te Amsterdam,
tegen
[B],
wonende te Spanje,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast te Den Haag.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van de kantonrechter in het incident van 5 januari 2016, waarin de zaak is verwezen naar team Handel van deze rechtbank, en de daarin genoemde gedingstukken voor zover betrekking hebbend op de hoofdzaak;
  • de conclusie van eis in incident, houdende exceptie van onbevoegdheid van 27 maart 2016 van de zijde van [B] , met producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident van 27 april 2016 van de zijde van [A] .
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het bevoegdheidsincident

2.1.
[B] vordert in het incident - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van de vordering in de hoofdzaak, met veroordeling van [A] in de proceskosten in het incident en in de hoofdzaak.
2.2.
Ter onderbouwing van zijn incidentele vordering stelt [B] - verkort weergegeven - primair dat de Nederlandse rechter noch op basis van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: de Herschikte EEX-Verordening), noch op basis van Rv rechtsmacht toekomt. Zowel in de Herschikte EEX-Verordening als in Rv is de woonplaats van gedaagde doorslaggevend voor de rechtsmacht en volgens [B] is hij woonachtig in Spanje. De alternatieve bevoegdheidsregels leiden evenmin tot rechtsmacht voor de Nederlandse rechter, aldus [B] .
Subsidiair, voor het geval de rechtbank rechtsmacht zou aannemen, heeft de kantonrechter volgens [B] ten onrechte beslist dat de rechtbank Den Haag relatief bevoegd is. Volgens [B] werkt hij in Den Haag maar verblijft hij met zijn gezin in zijn koopwoning in [plaats] . Dat betekent dat de rechtbank Rotterdam relatief bevoegd is op grond van artikel 99 Rv en dat de zaak verwezen moet worden naar de rechtbank Rotterdam.
2.3.
De rechtbank overweegt dat de kantonrechter in de onderhavige zaak reeds heeft beslist op de door [B] opgeworpen exceptie van internationale onbevoegdheid. Tegen deze beslissing staat enkel hoger beroep open (bij het gerechtshof) tegelijk met het eindvonnis van onderhavige rechtbank op grond van artikel 337, tweede lid, Rv. Nu al is beslist op de incidentele vordering is [B] niet-ontvankelijk met betrekking tot zijn onderhavige, ten tweede male in dezelfde zaak opgeworpen, bevoegdheidsincident. Omdat de kantonrechter eveneens heeft beslist omtrent de relatieve bevoegdheid van de rechtbank is [B] evenmin ontvankelijk met betrekking tot zijn subsidiaire vordering. De rechtbank wijst op het bepaalde in artikel 110, derde lid, Rv.
2.4.
In het incident zal [B] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [A] op € 452,- aan salaris advocaat (1 punt x tarief € 452,-).

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
verklaart [B] niet ontvankelijk,
3.2.
veroordeelt [B] in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op € 452,-,
3.3.
verklaart de kostenveroordeling onder 3.2 uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 8 juni 2016 voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van [B] .
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2016 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.type: 1555