ECLI:NL:RBDHA:2016:5694

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
C/09/497482 / HA RK 15-457
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelgeschil over aansprakelijkheid na verkeersongeval met onvoldoende vaststaande feiten

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2016 uitspraak gedaan in een deelgeschilprocedure. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Quispel, heeft de verzekeraar, SPARKASSE VERSICHERUNG SACHSEN ALG.VERSICHERUNG AG, aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden na een verkeersongeval op 23 augustus 2014. Dit ongeval vond plaats op de A20 ter hoogte van Rotterdam en betrof een aanrijding tussen de personenauto van verzoekster en een vrachtwagen bestuurd door de heer [A]. De verzekeraar heeft de aansprakelijkheid van de heer [A] afgewezen, wat heeft geleid tot het verzoek van verzoekster om de aansprakelijkheid van de verzekeraar vast te stellen en om vergoeding van proceskosten.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de feiten rondom het ongeval nog onvoldoende vaststaan om het verzoek van verzoekster te honoreren. De rechtbank heeft de stelplicht en bewijslast bij verzoekster gelegd, die niet voldoende bewijs heeft geleverd om de aansprakelijkheid van de verzekeraar te onderbouwen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek niet geschikt is voor behandeling in een deelgeschilprocedure, omdat de feitelijke toedracht van het ongeval nog niet is komen vast te staan. Hierdoor is het verzoek afgewezen op grond van artikel 1019z van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Daarnaast heeft de rechtbank de kosten van de procedure aan de zijde van verzoekster begroot op € 3.693,89, inclusief BTW, en deze kosten zijn alleen verschuldigd indien de aansprakelijkheid van de heer [A] in een later stadium alsnog wordt vastgesteld. De rechtbank heeft de kosten gematigd en de verzochte veroordeling van de verzekeraar tot betaling van deze kosten afgewezen, omdat de aansprakelijkheid van [A] niet is komen vast te staan.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/497482 / HA RK 15-457
Beschikking van 11 mei 2016
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. A. Quispel te Oud-Beijerland,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
SPARKASSE VERSICHERUNG SACHSEN ALG.VERSICHERUNG AG,
gevestigd te Dresden, Duitsland,
verweerster,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Partijen worden hierna [verzoekster] en de verzekeraar genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met twaalf producties, ter griffie ingekomen op 6 oktober 2015;
- het verweerschrift, met zeven producties;
- de brief van mr. Quispel van 31 december 2015 met als bijlage producties 13 en 14.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 april 2016. Hierbij zijn verschenen: [verzoekster] in persoon, bijgestaan door mr. Quispel vernoemd en namens de verzekeraar, de advocaat mr. M.D. Spruit.
1.3.
Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 23 augustus 2014 heeft op de A20, aan de noordzijde van Rotterdam, ter hoogte van hectometerpaal 30.1 links een ongeval plaatsgevonden, waarbij [verzoekster] , rijdende in een personenauto van het merk Deawoo en de heer [A] (hierna: [A] ), rijdende in een vrachtwagen van het merk MAN betrokken waren.
2.2.
De door [A] bestuurde vrachtwagen was verzekerd bij de verzekeraar. [verzoekster] heeft de verzekeraar aansprakelijk gesteld voor het ongeval en de gevolgen daarvan. De verzekeraar heeft aansprakelijkheid van [A] van de hand afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt – zakelijk weergegeven – bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: “Rv”):
te bepalen dat de verzekeraar jegens [verzoekster] aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] heeft geleden als gevolg van de aanrijding die zich op 23 augustus 2014 heeft voorgedaan;
de verzekeraar te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een proceskostenvergoeding ter zake buitengerechtelijke kosten zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv ten bedrage van € 4.771,27 en € 2.985,80, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag dat [A] een verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het ontstaan van het ongeval.
3.3.
De verzekeraar voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Behandeling in een deelgeschilprocedure

4.1.
Ter beoordeling staat in de eerste plaats of het verzoek van [verzoekster] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv, zoals [verzoekster] stelt en de verzekeraar betwist.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat op [verzoekster] de stelplicht en, zonodig, de bewijslast rust ten aanzien van het vermeende schadeveroorzakende ongeval. [verzoekster] stelt dat zij ten tijde van het ongeval op de middelste rijstrook reed en dat zij niet van rijbaan wisselde. [A] heeft zich daarentegen in een schriftelijke verklaring op het standpunt dat het ongeval is veroorzaakt doordat [verzoekster] van rijstrook wisselde.
4.3.
Anders dan [verzoekster] betoogt, is de rechtbank van oordeel dat de gestelde feitelijke toedracht van het ongeval, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de verzekeraar in de vorm van een andersluidende verklaring van [A] , (nog) niet is komen vast te staan. [verzoekster] heeft in het licht van de verklaring van [A] onvoldoende bewijsstukken overgelegd waaruit volgt dat [A] het voertuig van [verzoekster] heeft aangereden en niet [verzoekster] het voertuig van [A] . Daarbij merkt de rechtbank reeds op voorhand op dat de verklaring van [A] – in het licht van de feitelijke situatie ter plaatse en de omstandigheid dat [verzoekster] op het moment van het ongeval vanuit Den Haag op weg was naar Zuid-Rotterdam via de Van Brienenoordbrug – minder waarschijnlijk voorkomt dan de lezing van [verzoekster] over de toedracht van het ongeval.
4.4.
De rechtbank kan echter niet uitsluiten dat zij door middel van (nadere) bewijslevering toch tot een ander oordeel komt. Voor (nadere) bewijslevering is in de onderhavige procedure geen plaats, nu dit dermate veel tijd, geld en moeite gaat kosten, dat dit niet opweegt tegen het belang van de vordering en de bijdrage die de beslissing kan leveren aan de totstandkoming van een minnelijke regeling. Het verzoek zal daarom op grond van artikel 1019z Rv worden afgewezen.
Kosten deelgeschil
4.5.
Ingevolge artikel 1019aa Rv dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, ook als het verzoek wordt afgewezen. Dit is alleen dan anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Dat van deze situatie sprake is, is gesteld noch gebleken. De rechtbank neemt dan ook tot uitgangspunt dat het op zichzelf redelijk is dat aan de zijde van [verzoekster] kosten in verband met het onderhavige deelgeschil zijn gemaakt. Gelet hierop zal de rechtbank overgaan tot begroting van de kosten.
4.6.
Mr. Quispel vordert op de voet van artikel 1019aa Rv in totaal 7.757,07 (€ 4.771,27 en € 2.985,80) in verband met zowel buitengerechtelijke kosten als kosten deelgeschil. Daarbij is hij uitgegaan van 25,2 uur à € 240,00 per uur, 6% aan kantoorkosten en 21% aan BTW. De verzekeraar betoogt dat het aantal gedeclareerde uren bovenmatig is en de kosten moeten worden gematigd.
4.7.
De rechtbank overweegt dat de kosten op grond van artikel 1019aa Rv dienen te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW. De rechtbank acht het door mr. Quispel gehanteerde uurtarief in het licht van de eenvoud van de zaak te hoog en zal dit tarief matigen tot een redelijk tarief van € 220. Wat betreft de omvang van de gedeclareerde uren overweegt de rechtbank als volgt. Uit het verzoekschrift volgt dat mr. Quispel pas op 26 augustus 2015 is aangevangen met het opstellen van het verzoekschrift. De gedeclareerde werkzaamheden van voor die datum kwalificeren niet als kosten deelgeschil en dienen naar het oordeel van de rechtbank buiten beschouwing te worden gelaten bij de begroting in het kader van artikel 1019aa Rv. De rechtbank zal derhalve alleen werkzaamheden in aanmerking nemen die direct verband houden met de gevoerde procedure.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat de 8 uur die in rekening zijn gebracht in verband met het opstellen van het verzoekschrift, gezien de omvang en inhoud van het verzoekschrift en de mate van complexiteit van het deelgeschil, redelijk zijn. De rechtbank acht het redelijk om het aantal aan de zaak bestede uren te bepalen op 12 uur in totaal (8 uur opstellen verzoekschrift, 0,5 uur bespreking verzoekschrift met cliënt, 1,5 uur voorbereiden zitting, bijstand tijdens zitting (inclusief reistijd) 1,5 uur, overige werkzaamheden 0,5 uur).
4.9.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank de kosten begroten op een bedrag van € 3.693,89 (12 uur x € 240, vermeerderd met kantooropslag van 6% en BTW van 21%). Deze kosten zullen worden vermeerderd met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van € 78, zodat het totaal uitkomt op een bedrag van € 3.771,89.
4.10.
Nu de rechtbank de aansprakelijkheid van [A] voor de gevolgen van het gestelde ongeval, en daarmee de uitkeringsverplichting van de verzekeraar, op basis van de beschikbare stukken niet heeft kunnen vaststellen, zal de verzochte veroordeling van de verzekeraar tot voldoening van de kosten van dit deelgeschil aan [verzoekster] worden afgewezen. Dit betekent dat het onder rov. 4.9. begrote bedrag uitsluitend verschuldigd is indien de aansprakelijkheid van [A] alsnog in rechte komt vast te staan.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
begroot de kosten van dit verzoek aan de zijde van [verzoekster] op € 3.693,89 (inclusief BTW).
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2016.