ECLI:NL:RBDHA:2016:5826

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
30 mei 2016
Zaaknummer
C/09/510580 / FT RK 16/1008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening en schuldsaneringsregeling in faillissementszaak

Op 10 mei 2016 heeft verzoekster een verzoek ingediend voor een voorlopige voorziening op basis van artikel 287b van de Faillissementswet, met als doel te voorkomen dat R.K. Woningstichting De Goede Woning haar woning zou ontruimen. De ontruiming was oorspronkelijk gepland voor 12 mei 2016. De rechtbank heeft bij tussenvonnis op 10 mei 2016 de ontruiming verboden totdat er een eindbeslissing op het verzoek om voorlopige voorziening zou zijn genomen. Tijdens de zitting op 17 mei 2016 zijn zowel verzoekster als verweerster gehoord, waarbij verweerster werd vertegenwoordigd door mevrouw S. Hoet.

De rechtbank heeft in haar overwegingen het doel van het moratorium, zoals bedoeld in artikel 287b Fw., uiteengezet. Dit moratorium is bedoeld om de schuldenaar een adempauze te geven om een minnelijk traject te kunnen doorlopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de stabilisatiefase, die voorafgaat aan het minnelijk traject, is afgerond. De rapportage van de schuldbemiddelaar gaf aan dat de aanvraag in februari 2016 in behandeling was genomen, maar dat er nog geen stabiliteit was bereikt. De rechtbank concludeert dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek om een moratorium.

Daarnaast heeft de rechtbank ook het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beoordeeld. Op basis van artikel 285 lid 1 sub f Fw. dient in het verzoek een verklaring te worden opgenomen dat er geen reële mogelijkheden zijn voor een buitengerechtelijke schuldregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het buitengerechtelijke schuldregelingstraject niet was afgerond en heeft verzoekster ook in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft uiteindelijk beide verzoeken afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/510580 / FT RK 16/1008
vonnis van 24 mei 2016
in de zaak van
[verzoekster],
wonende [adres]
[postcode en woonplaats],
verzoekster,
tegen
R.K. Woningstichting De Goede Woning,
gevestigd te Zoetermeer,
verweerster.
heeft verzoekster op 10 mei 2016 een verzoek ingediend waarin gevraagd wordt om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b, eerste lid, van de Faillissementswet (Fw.) verzoekster heeft tevens een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend.
Het verzoek strekt ertoe dat aan R.K. Woningstichting De Goede Woning te Zoetermeer wordt verboden om de woning van verzoekster te ontruimen. De ontruiming stond aanvankelijk gepland voor 12 mei 2016.
Bij tussenvonnis van 10 mei 2016 is de ontruiming verboden totdat op het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening een eindbeslissing zal zijn genomen.
Verzoekster en verweerster, vertegenwoordigd door mevrouw S. Hoet, zijn op 17 mei 2016 ter zitting gehoord.

1.Het moratorium

De voorlopige voorziening van artikel 287b Fw., het moratorium, heeft blijkens de wetsgeschiedenis, voor zover hier van belang, tot doel om een soort adempauze te bereiken die de schuldenaar in staat moet stellen het minnelijk traject voort te zetten om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden te bereiken c.q. af te ronden. De rechtbank verwijst naar Kamerstukken I 2006-2007, 29 942, C, p. 5. Hieruit blijkt dat, wil artikel 287b Fw. van toepassing kunnen zijn, er met het minnelijk traject een aanvang moet zijn gemaakt.
Een redelijke uitleg van de wet brengt met zich dat met dat minnelijk traject een aanvang wordt gemaakt direct aansluitend aan de zogenaamde stabilisatiefase. Die fase heeft ten doel het in evenwicht brengen en houden van inkomsten en uitgaven van de schuldenaar; inkomsten worden gemaximaliseerd en uitgaven tot een minimum beperkt, er is geen crisis en de beslagvrije voet wordt gegarandeerd. Tevens is die fase bedoeld om rust te creëren voor de schuldenaar, zodanig dat op gedragsverandering kan worden ingezet. In het kader van de stabilisatie kunnen ook budgetcoaching, budgetbeheer, beschermingsbewind en flankerende hulp worden ingezet.
Het doorlopen van die fase is niet alleen van belang voor het slagen van het schuldhulpverleningstraject, maar ook om voldoende aannemelijk te maken dat de voor het verlenen van het moratorium vereiste stabiliteit bereikt is.
In het verzoekschrift zal dan ook moeten worden vermeld wanneer het stabilisatietraject is aangevangen, wanneer het is afgerond en met name wat er in die fase is gebeurd en bereikt.
In dit geval blijkt uit de rapportage van de schuldbemiddelaar dat de aanvraag in februari 2016 in behandeling is genomen en budgetbeheer in maart 2016 is aangevraagd. Verder wordt vermeld dat een beheerrekening is geopend, zodat budgetbeheer kan starten.
Dat ‘budgetbeheer kan starten’ geeft nog geen blijk van een daadwerkelijk bereikte stabiliteit. De toelichting van verzoekster ter zitting dat ze zelf de huur betaalt lijkt, zoals door verweerster aangevoerd, niet in lijn met ingezet budgetbeheer. In budgetbeheer betaalt de schuldenaar in de regel immers juist niét zelf de huur, maar loopt dat via de budgetbeheerder.
Al met al is onvoldoende aannemelijk dat de stabilisatiefase daadwerkelijk is afgerond. Aangezien het minnelijk traject nog niet is aangevangen, is verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek om een moratorium.
De omstandigheid dat inmiddels de huur tijdig wordt voldaan leidt niet tot een ander oordeel. Die periode van correcte betaling – die aanvangt in maart 2016, de maand dat het ontruimingsvonnis is gewezen – is te kort om, ondanks het voorgaande, toch aan te nemen dat er een stabiele situatie is bereikt.

2.De schuldsaneringsregeling

Op grond van artikel 285 lid 1 sub f Fw. dient in het verzoek te zijn opgenomen een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen.
Uit de door verzoekster overlegde stukken is gebleken dat het buitengerechtelijke schuldregelingstraject niet afgerond is.
De rechtbank ziet geen aanleiding verzoekster een aanvullende termijn te gunnen op grond van artikel 287, tweede lid Fw.
Ook in het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling zal verzoekster niet-ontvankelijk worden verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek om een voorlopige voorziening;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Gewezen door mr. G.H.M. Smelt, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2016 in tegenwoordigheid van A. van Groningen Schinkel, griffier.