ECLI:NL:RBDHA:2016:5834

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2016
Publicatiedatum
30 mei 2016
Zaaknummer
16/210
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag tot machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging met betrekking tot een meerderjarig kind

In deze zaak heeft eiser, een Somalische nationaliteit hebbende, op 6 januari 2016 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 9 december 2015, waarin zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinshereniging werd afgewezen. Eiser had eerder, samen met zijn zussen, een aanvraag ingediend die in 2012 werd afgewezen omdat niet aannemelijk was dat zij deel uitmaakten van het gezin van hun referente. Deze eerdere afwijzing werd in 2013 door de rechtbank vernietigd, maar de rechtsgevolgen werden in stand gelaten. Eiser diende in 2015 opnieuw een aanvraag in, beroepend op gewijzigd beleid dat volgens hem een novum zou vormen. De rechtbank oordeelde echter dat het nieuwe beleid niet relevant was voor zijn situatie, aangezien hij al meerderjarig was ten tijde van het vertrek van de referente uit Somalië. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling van het bestreden besluit rechtvaardigden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. A.W. Ente op 2 juni 2016.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/210
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 juni 2016 in de zaak tussen
[naam 1], eiser,
gemachtigde: mr. J.C.A. Koen,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Talsma.

Procesverloop

Eiser heeft op 6 januari 2016 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 december 2015 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft op 10 maart 2016 een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 14 maart 2016. Partijen hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens was eisers moeder, [naam 2] (referente), ter zitting aanwezig en A. Yayhe, tolk in de Somalische taal.
Ter zitting is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak eenmaal verlengd.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Somalische nationaliteit te bezitten. Op 4 augustus 2011 heeft eiser samen met zijn zusjes een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘gezinshereniging in het kader van nareis’ ingediend. Op 5 december 2012 heeft verweerder deze aanvraag ten aanzien van eiser afgewezen omdat niet aannemelijk was geworden dat eiser en zijn zussen [naam 3] en [naam 4] deel uitmaakten van het gezin van referente ten tijde van haar vertrek uit Somalië in 2010. Het door eiser en zijn zussen hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 22 augustus 2013 door deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, gegrond verklaard (AWB 13/4875). Het aangevochten besluit van verweerder van 5 december 2012 is vernietigd wegens een gebrekkige motivering. Ten aanzien van de bij het besluit van 5 december 2012 gehandhaafde afwijzing van de aanvraag van eiser is geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet aannemelijk is dat eiser deel uitmaakt van het gezin van referente. Deze uitspraak staat in rechte vast.
2. Op 13 januari 2015 heeft eiser opnieuw een aanvraag ingediend om afgifte van een mvv in het kader van nareis. Ter onderbouwing van deze aanvraag heeft eiser een beroep gedaan op het nieuwe beleid zoals neergelegd bij besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 10 december 2014, nummer WBV 2014/33, houdende de wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV 2014/33). Eiser stelt dat het beleid ten aanzien van meerderjarige nareizende kinderen in voor hem gunstige zin is gewijzigd, zodat sprake is van een novum als bedoeld in 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Bij besluit van 4 juni 2015 heeft verweerder, onder verwijzing naar het eerdere besluit van 5 december 2012, de aanvraag afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Het bestreden besluit is van gelijke strekking als het besluit van 5 december 2012, zodat het ‘ne bis in idem’ beoordelingskader geldt. Dit betekent dat uitsluitend aan beoordeling van het bestreden besluit wordt toegekomen als sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, een voor eiser relevante wijziging van het recht of bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5. De stelling van eiser dat de WBV 2014/33 een voor hem relevante wijziging van het recht inhoudt, moet worden verworpen. Deze WBV bevat weliswaar een verruiming van het tot dan gevoerde beleid, maar heeft slechts betrekking op de wijziging van het peilmoment voor de beoordeling van de gezinssituatie voor een beperkte groep kinderen. Voor de kinderen die nog niet meerderjarig waren ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst/land van bestendig verblijf, maar die ten tijde van de aanvraag tot gezinshereniging inmiddels wel meerderjarig zijn, wordt op grond van WBV 2014/33 uitgegaan van de gezinssituatie op het moment van het vertrek van de hoofdpersoon.
Vaststaat dat referente in augustus/september 2010 Somalië heeft verlaten en dat eiser op dat moment al meerderjarig was. Het bestaan van een feitelijke gezinsband wordt derhalve niet op voorhand aangenomen, gegeven de bij het vertrek van referente bestaande meerderjarigheid van eiser. De stelling van eiser dat het ouderlijk gezin buiten zijn schuld en die van zijn familieleden door een overmachtssituatie (aanval op het huis) in 2007 uiteen is gevallen, zodat hem ter zake geen verwijt treft, brengt hierin geen verandering. De omstandigheid dat inmiddels aan zijn twee zussen [naam 3] en [naam 4], met wie hij in Kenia weer herenigd is, een mvv is verleend, evenmin. Ten aanzien van eiser heeft immers als uitgangspunt te gelden, zoals in de uitspraak van zittingsplaats Rotterdam van 22 augustus 2013 is geoordeeld, dat hij sinds 2007 niet meer tot het gezin van referente behoort.
6. Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het WBV geen novum is. Nu ook overigens niet is gebleken van nova of van een voor eiser relevante wijziging van het recht en voorts niet is gebleken van bijzonder op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw, is voor rechterlijke toetsing van het bestreden besluit geen plaats. Het beroep kan in zoverre niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
7. Aan het op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gedane beroep moet voorbij worden gegaan, daar dit slechts in het kader van een ter zake ingediende reguliere aanvraag beoordeeld kan worden.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2016.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.