In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiseres en de Coöperatieve Rabobank U.A. De eiseres vorderde aansprakelijkstelling van de bank voor een hypothecaire restschuld die was ontstaan na de verkoop van haar woning. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een schending van de zorgplicht door de bank. De eiseres had in 2007 samen met haar toenmalige echtgenoot een woning gekocht voor € 615.000,- en had een hypothecaire lening afgesloten bij de bank. Door een daling van de woningwaarde als gevolg van de vastgoedcrisis, ontstond er een restschuld van € 88.253,25 na de verkoop van de woning in 2013 voor € 583.000,-. De rechtbank concludeerde dat de bank de eiseres voldoende had geïnformeerd over de risico's van de hypothecaire lening en dat de eiseres zelf ook op de hoogte was van de mogelijkheid van een restschuld. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseres af en oordeelde dat de bank recht had op betaling van de restschuld. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten.