ECLI:NL:RBDHA:2016:6024

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
15/21555
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het besluit tot afwijzing van de verblijfsvergunning op grond van het mvv-vereiste en de belangen van de Roma-eiser

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 juni 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, een Macedonische Roma, had op 4 december 2015 beroep ingesteld tegen het besluit van 10 november 2015, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier werd afgewezen. Eiser en zijn gezin waren eerder in Nederland ingereisd en hadden asiel aangevraagd, maar deze aanvragen waren afgewezen. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden, maar deze was afgewezen omdat hij niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste, en dat de orthopedagogische rapportage onvoldoende was meegewogen in de besluitvorming. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat verweerder een nieuw besluit moest nemen, waarbij de belangen van eiser en zijn gezin beter in overweging moesten worden genomen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/21555
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 juni 2016 in de zaak tussen
[naam 1], eiser,
gemachtigde: mr. P.R. Klaver,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins.

Procesverloop

Eiser heeft op 4 december 2015 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van
10 november 2015 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft hierop gereageerd bij schrijven van 22 maart 2016.
De behandeling van het beroep ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2016. Eiser is tezamen met zijn ouders en broer ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig N. Rasic, tolk in de Macedonische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten. De termijn voor het doen van uitspraak is eenmaal verlengd.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum], is in maart 2010 tezamen met zijn ouders en broertje [naam 2] Nederland ingereisd. Allen bezitten de Macedonische nationaliteit en behoren tot de Roma bevolkingsgroep. De ouders van eiser hebben mede namens hun twee kinderen op 25 maart 2010 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is afgewezen en staat thans in rechte vast. Vervolgens hebben eiser en zijn broertje opvolgende aanvragen gediend om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Deze aanvragen zijn telkens afgewezen en deze afwijzingen staan thans in rechte vast.
2. Op 31 oktober 2014 heeft eiser een “kennisgeving aanvraag verblijfsvergunning regulier 8 EVRM/humanitair” ingediend. Bij brief van 23 maart 2015 heeft verweerder aan het Bureau Medische Advisering (BMA) gevraagd een advies uit te brengen. Bij nota van 30 maart 2015 heeft het BMA een advies uitgebracht. Op 13 mei 2015 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend onder de beperking “overige humanitaire redenen”. Verweerder heeft op 13 mei 2015 deze aanvraag afgewezen omdat eiser niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Verweerder heeft daarbij verwezen naar het BMA-advies van 30 maart 2015, waaruit blijkt dat de voor eiser benodigde behandeling en medicatie in het land van herkomst aanwezig is.
3. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij, onder verwijzing naar het primaire besluit, overwogen dat de medische omstandigheden van eiser geen reden zijn om verblijf hier te lande toe te staan, nu uit het BMA-advies blijkt dat de voor hem benodigde behandeling en medicatie aanwezig zijn in het land van herkomst. Of medische voorzieningen feitelijk toegankelijk zijn, wordt niet betrokken bij de beoordeling. De met betrekking tot eiser en zijn broertje uitgebrachte orthopedagogische rapportage van A.E. Zijlstra, M. Leffers en L.S. Blume, werkzaam bij het onderzoeks- en expertisecentrum voor kinderen en vreemdelingenrecht van de faculteit gedrags- en maatschappijwetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) van 21 januari 2014 (hierna: de orthopedagogische rapportage), is volgens verweerder meegewogen in het BMA-advies.
De door eiser aangevoerde omstandigheden met betrekking tot discriminatie op grond van zijn afkomst als Roma in het land van herkomst, zijn volgens verweerder asielgerelateerde omstandigheden die niet in deze reguliere procedure beoordeeld worden. Deze zijn bovendien reeds beoordeeld in de asielprocedure van zijn ouders.
De overige aangevoerde omstandigheden, waaronder tevens de ingebrachte orthopedagogische rapportage, geven evenmin aanleiding om eiser vrij te stellen van het mvv-vereiste met toepassing van de hardheidsclausule, aldus verweerder.
4. Eiser heeft onder verwijzing naar zijn bezwaargronden in beroep aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste, nu verweerder niet alle bijzondere feiten en omstandigheden van eiser en zijn gezin integraal en in samenhang heeft beoordeeld.
Eiser blijft van mening dat verweerder de orthopedagogische rapportage onvoldoende bij de beoordeling heeft betrokken, nu deze slechts in het BMA-advies is genoemd als een door eiser aangeleverd stuk. Verweerder heeft zelf niet aangegeven hoe de inhoud van de rapportage bij de beoordeling is betrokken. Daardoor zijn de persoonlijke belangen van eiser en zijn broertje onvoldoende in de belangenafweging meegewogen. Ter nadere onderbouwing van hun belangen heeft eiser in beroep de volgende aanvullende stukken overgelegd: een e-mail van 1 december 2015 van A.E. Zijlstra van de RUG, een brief van 22 maart 2016 van D. Beltman van de RUG, en een brief van S. de Rooij, psycholoog bij het Breda College, van 21 januari 2016.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheid van anderen.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14, worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder l, is van het vereiste van een geldige mvv vrijgesteld de vreemdeling van wie uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM zou zijn.
6. In het BMA-advies van 30 maart 2015 is vermeld dat eiser bekend is met een gegeneraliseerde epilepsie en psychomotore retardatie. Vanaf de leeftijd van anderhalf jaar wordt hij behandeld voor de gegeneraliseerde epilepsie. Tevens is bij eiser vastgesteld dat hij een IQ van 55 heeft, dit lijkt familiair bepaald te zijn (broertje en moeder). Eiser volgt speciaal onderwijs. Eiser staat voor de epilepsie onder behandeling van een kinderarts. De behandeling bestaat uit halfjaarlijkse controles en medicatie. Bij het uitblijven van medische behandeling kan in dit geval het ontstaan van een medische noodsituatie op korte termijn niet uitgesloten worden. Eiser wordt in staat geacht te reizen. Begeleiding door een ouder, verzorger of verpleegkundige is daarbij medisch noodzakelijk. Behandeling van eiser door een kinderarts en/of kinderneuroloog is aanwezig in het land van herkomst evenals de medicatie.
7. In de orthopedagogische rapportage van 21 januari 2014 is vermeld dat, voor zover thans van belang en samengevat weergegeven, het ontwikkelingsbelang van eiser en zijn broertje alleen is gediend bij een snelle toekenning van een verblijfsvergunning. Het broertje van eiser heeft een lichte tot matige verstandelijke beperking en is ook gediagnosticeerd met epilepsie. De moeder van eiser kampt met ernstige psychische klachten. Eiser heeft een matige tot ernstige verstandelijke beperking en functioneert op school op kleuterniveau.
Bij terugkeer naar Macedonië zullen de kinderen geen zekerheid, stabiliteit en continuïteit ervaren. Ouders zullen in mindere mate beschikbaar zijn voor de kinderen. De psychische problematiek van de moeder zal in alle waarschijnlijkheid toenemen. De kinderen zullen geen toegang krijgen tot passend onderwijs en medische gezondheidszorg waar zij juist behoefte aan hebben om goed te kunnen functioneren en zich te ontwikkelen. De onbekende, onzekere en angstige situatie biedt een ernstig groot risico op ontwikkelingsschade. Dit heeft een grote impact op de kinderen, gezien de reeds opgelopen schade in hun (identiteits)ontwikkeling. Een cumulatie aan risicofactoren zorgt voor ernstige schade die de kinderen zullen oplopen.
8. Eiser heeft in beroep aangevoerd – zo begrijpt de rechtbank mede gelet op de toelichting op de beroepsgronden ter zitting – dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste in dit geval in strijd is met het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht op respect voor het privéleven en artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het Kind.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het primaire besluit heeft overwogen dat, nu geen van eisers gezinsleden is toegestaan hier te verblijven, eisers uitzetting niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb. In het bestreden besluit is aan deze vrijstellingsgrond geen overweging gewijd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op alle ten tijde van de aanvraag reeds bekende feiten en omstandigheden en de gestelde belangen van eiser en zijn broertje bij hun verblijf hier te lande, ten onrechte niet getoetst heeft aan het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht op respect voor het privéleven. Het bestreden besluit komt reeds daarom voor vernietiging in aanmerking.
10. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder de orthopedagogische rapportage onvoldoende in de besluitvorming in het kader van de belangen van eiser heeft betrokken. In het primaire besluit is immers slechts overwogen dat de stelling van eiser, dat het voor zijn ontwikkeling van belang is om in Nederland te blijven, geen reden is voor vrijstelling van het mvv-vereiste. In aanvulling hierop heeft verweerder in het bestreden besluit uitsluitend overwogen dat deze rapportage is meegewogen in het BMA-advies van 30 maart 2015. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee miskend dat het niet aan het BMA is om de inhoud van deze rapportage mee te wegen, maar aan verweerder. Verweerder heeft dit echter nagelaten. In zijn verweerschrift heeft verweerder nog toegevoegd dat uit de rapportage voorts niet valt op te maken dat eiser niet met behulp van zijn ouders (en broertje) wederom zal kunnen integreren in Macedonië. Dit is naar het oordeel van de rechtbank nog steeds een onvoldoende motivering op dit punt.
11. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
12. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 980 in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 980,- (negenhonderdtachtig euro) te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.