ECLI:NL:RBDHA:2016:6091

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
3 juni 2016
Zaaknummer
AWB 16/10577
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft eiseres, een 76-jarige analfabete vrouw, een beroep gedaan op de uitspraak Tarakhel van het EHRM, waarin zij stelt dat Italië niet kan worden vertrouwd om adequate zorg- en opvangvoorzieningen te bieden. De rechtbank Den Haag overweegt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zonder aanvullende garanties in Italië geen adequate zorg zal ontvangen. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat de Italiaanse autoriteiten niet tijdig hebben gereageerd op een verzoek om terugname van eiseres. Hierdoor is de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres vastgesteld.

Eiseres heeft haar asielaanvraag ingediend nadat haar Schengenvisum voor Italië was verlopen. De rechtbank stelt vast dat, volgens de Dublinverordening, Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat het visum minder dan zes maanden was verlopen en eiseres haar aanvraag binnen deze termijn heeft ingediend. De rechtbank concludeert dat verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, terecht heeft besloten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen, aangezien er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de Dublinverordening rechtvaardigen.

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 juni 2016, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/10577

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: M. Demirtas),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Boon).

Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres van 8 december 2015 niet in behandeling genomen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit op 18 mei 2016 beroep ingesteld.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 31 mei 2016. Beide partijen zijn verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is op 29 september 2015 door de buitenlandse vertegenwoordiging van Italië te Teheran in het bezit gesteld van een (Schengen)visum, welke geldig was van 10 oktober 2015 tot 31 oktober 2015 en behorend bij paspoortnummer: [paspoortnummer] .
2. Verweerder heeft de autoriteiten van Italië op grond van Verordening (EU) 604/2013 op 8 maart 2016 gevraagd om eiseres terug te nemen. De Italiaanse autoriteiten hebben niet tijdig op dit verzoek gereageerd. Daarmee staat sinds 9 mei 2016 de verantwoordelijkheid van Italië vast.
3. Eiseres heeft een beroep gedaan op de uitspraak Tarakhel (4 november 2014, 29217/12) van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EHRM). Ten aanzien van Italië kan niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Nu eiseres haar asielaanvraag heeft ingediend toen haar visum voor Italië verlopen was, moet Nederland de asielaanvraag behandelen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Eiseres heeft met het door haar in beroep gevoerde betoog niet aannemelijk gemaakt dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen. De enkele stelling dat Italië zich niet houdt aan Europese richtlijnen is daartoe onvoldoende. Verweerder heeft zich -met de in het besluit gegeven motivering- dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat ten opzichte van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan of dat door de overdracht van eiseres aan Italië een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM.
6. Eiseres betoogt dat zij een kwetsbare vreemdeling is en dat verweerder op grond van het bepaalde in de uitspraak Tarakhel individuele garanties had moeten vragen over de geboden opvang.
6.1
De rechtbank overweegt – onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3806) – dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, in Italië geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. Op basis van het feit dat eiseres 76 jaren oud en analfabeet is, heeft verweerder niet om aanvullende garanties hoeven vragen bij de Italiaanse autoriteiten. De gestelde medische problemen zijn niet onderbouwd met stukken. Aan de enkele verklaring dat eiseres recent aan haar bekken is geopereerd en nog erg zwak is, kan de rechtbank niet de door eiseres gewenste betekenis toekennen.
7. Voorts betoogt eiseres dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielaanvraag, nu zij deze aanvraag pas heeft ingediend nadat haar visum voor Italië was verlopen.
7.1
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Dublinverordening is, wanneer de verzoeker houder is van een geldige verblijfstitel de lidstaat die deze titel heeft afgegeven, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.
Ingevolge het tweede lid is, wanneer de verzoeker houder is van een geldig visum, de lidstaat die dit visum heeft afgegeven, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, tenzij dit visum namens een andere lidstaat is afgegeven op grond van een vertegenwoordigingsregeling als bedoeld in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode. In dat geval is de vertegenwoordigde lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, is het tweede lid ook van toepassing wanneer de verzoeker houder is van een visum dat minder dan zes maanden is verlopen en dat hem daadwerkelijk toegang heeft verschaft tot het grondgebied van een lidstaat, zolang de verzoeker het grondgebied van de lidstaten niet heeft verlaten.
7.2
Gelet op het feit dat het visum geldig was van 10 oktober 2015 tot 31 oktober 2015 en eiseres haar verzoek heeft ingediend op 8 december 2015 – en dus binnen zes maanden na het verlopen van het visum – heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiseres.
8. Volgens het beleid van verweerder dat is neergelegd in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) maakt verweerder terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening. Slechts indien de verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt of wanneer er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat de overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat getuigt van een onevenredige hardheid, zal verweerder van deze bevoegdheid gebruik maken. Gelet op het vorenstaande alsmede gelet op de omstandigheid dat niet is gebleken van een afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar niet-biologische zoon, is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen gebruik heeft hoeven maken van de bevoegdheid om het asielverzoek in Nederland te behandelen.
9. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).