ECLI:NL:RBDHA:2016:6098

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
3 juni 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 870
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking bezwaar inkomstenbelasting door de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de dochter van erflater, en de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2013 opgelegd aan de erven van [persoon A]. Eiseres maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de inspecteur meldde in een brief van 22 januari 2016 dat het bezwaar was ingetrokken naar aanleiding van een telefoongesprek met de echtgenoot van eiseres. Eiseres was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelde dat het bezwaar niet rechtsgeldig was ingetrokken. Volgens artikel 6:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bezwaar schriftelijk worden ingetrokken, en de rechtbank concludeerde dat het telefoongesprek tussen de inspecteur en de echtgenoot van eiseres niet kan worden aangemerkt als een rechtsgeldige intrekking. Eiseres had haar echtgenoot niet gemachtigd om namens haar op te treden in de bezwaarprocedure. De rechtbank beschouwde de brief van de inspecteur van 22 januari 2016 als een schriftelijke weigering, waartegen beroep kan worden ingesteld.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg de inspecteur op om binnen zes weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens werd de inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van G.F. van Verseveld, griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 april 2016.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/870

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats] , verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan de erven [persoon A] een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2013 opgelegd. Eiseres (de dochter van erflater) heeft bezwaar gemaakt tegen die aanslag. Bij brief van 22 januari 2016 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat naar aanleiding van een telefoongesprek met haar echtgenoot het bezwaar is ingetrokken. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Bij brief van 10 maart 2016 heeft verweerder aan de rechtbank meegedeeld dat het bezwaar is ingetrokken en dat hij om die reden het beroep niet-ontvankelijk acht. Hij verwijst daartoe naar zijn brief van 22 januari 2016.
3. In haar brief van 14 maart 2016 voert eiseres aan dat haar man tijdens voormeld telefonisch onderhoud heeft geaccepteerd dat bezwaar maken geen zin had, maar dat zij en haar man niet ervaren zijn op het belastinggebied en dat zij overrompeld werden door verweerder. Zij is nog steeds van mening dat verweerder de definitieve aanslag moet intrekken.
4. Op grond van artikel 6:21, eerste lid, van de Awb, kan een bezwaar schriftelijk worden ingetrokken. Ingevolge artikel 6:21, tweede lid, van de Awb, kan de intrekking tijdens het horen ook mondeling geschieden. De bevoegdheid tot intrekking van een bezwaar ligt uitsluitend bij de indiener daarvan. Het telefonisch onderhoud tussen verweerder en de echtgenoot van eiseres kan niet worden aangemerkt als horen, de intrekking diende derhalve schriftelijk te geschieden. Van een schriftelijke intrekking is de rechtbank echter niet gebleken. Zo het telefoongesprek zou kunnen worden aangemerkt als een hoorgesprek, was de echtgenoot niet bevoegd namens eiseres het bezwaar in te trekken. Gesteld noch gebleken is dat eiseres haar echtgenoot heeft gemachtigd om namens haar op te treden in de bezwaarprocedure. Gelet op het voorgaande is derhalve geen sprake van een rechtsgeldige intrekking van het bezwaar.
5. De rechtbank merkt de brief van verweerder van 22 januari 2016 aan als een schriftelijke weigering als bedoeld in artikel 6:2, onder a, van de Awb waartegen beroep kan worden ingesteld. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep tegen die schriftelijke weigering kennelijk gegrond. Dat betekent dat verweerder alsnog een beslissing moet nemen op het bezwaar van eiseres.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat geen kosten zijn gesteld of gebleken die op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van G.F. van Verseveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.