In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 mei 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Koerd afkomstig uit [land van herkomst], heeft herhaaldelijk verzocht om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar zijn aanvragen zijn steeds afgewezen. De laatste afwijzing vond plaats op 29 april 2016, waarna eiser beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn medische klachten niet voldoende heeft onderbouwd en dat deze klachten geen nieuw feit vormen dat de afwijzing kan rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook gekeken naar de situatie in de provincie [C] en de mogelijkheid van een vestigingsalternatief in de [B] Autonome Regio (KAR). Eiser heeft aangevoerd dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor een vestiging in de KAR, aangezien hij daar nooit heeft gewoond en geen familie of andere banden heeft. De rechtbank oordeelt dat de argumenten van eiser gegrond zijn en vernietigt het bestreden besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 992,- voor rechtsbijstand.