ECLI:NL:RBDHA:2016:6297

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2016
Publicatiedatum
7 juni 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1960
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen visumweigering door referent niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van een visum voor kort verblijf. De vreemdeling had op 29 september 2015 een aanvraag ingediend voor een visum, welke op 9 oktober 2015 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. Referente, de oom van de vreemdeling, heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 19 januari 2016 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft referente beroep ingesteld, maar de rechtbank moest zich eerst buigen over de ontvankelijkheid van dit beroep.

De rechtbank oordeelde dat het recht om beroep in te stellen tegen een visumweigering alleen is voorbehouden aan de aanvrager zelf en niet aan derden, zoals referenten. Dit is in overeenstemming met artikel 32, derde lid, van de Visumcode, die bepaalt dat alleen aanvragers in beroep kunnen gaan tegen een visumweigering. De rechtbank concludeerde dat, hoewel referente als belanghebbende kan worden aangemerkt, de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in dit geval niet van toepassing zijn, omdat deze niet verenigbaar zijn met de Europese regelgeving. Hierdoor werd het beroep van referente niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open, zoals bepaald in de Vreemdelingenwet 2000.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/1960

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2016 in de zaak tussen

[referente], hierna: referente,

(gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.M.G. Bouma).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van [vreemdeling]
(de vreemdeling) tot afgifte van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Referente heeft tegen dit besluit op 4 november 2015 een bezwaarschrift ingediend. Op 19 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Referente heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 19 mei 2016. Referente, haar gemachtigde en verweerder zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De vreemdeling heeft op 29 september 2015 verzocht om afgifte van een visum voor kort verblijf. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en deze afwijzing in bezwaar gehandhaafd. Hieraan heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd. Het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf zijn onvoldoende aangetoond. De vreemdeling heeft noch bij de aanvraag, noch in bezwaar, documenten overgelegd ter staving van de (familie)relatie tussen hem en referente, waardoor de gestelde familiale relatie niet aannemelijk is gemaakt en in het verlengde hiervan wordt getwijfeld aan de juistheid van het opgegeven reisdoel, de motieven die aan de visumaanvraag ten grondslag hebben gelegen en het voornemen om het Schengengebied tijdig te verlaten.
2 Referente heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. De vreemdeling is de oom van referente en hij wil graag naar Nederland komen om gedurende zijn vakantie bij zijn familie te verblijven. Referente stelt dat aan alle voorwaarden voor een visumverlening wordt voldaan. Referente beschikt over voldoende duurzame middelen en stelt zich garant en het reisdoel van de vreemdeling is duidelijk. Bovendien is in bezwaar ten onrechte afgezien van het horen van de vreemdeling en zijn referente, terwijl in de beslissing op bezwaar nieuwe afwijzingsgronden zijn geformuleerd, waar referente en de vreemdeling niet op hebben kunnen reageren. Referente stelt voorts dat verweerder pas in het bestreden besluit als weigeringsgrond naar voren heeft gebracht dat er onduidelijkheid bestaat over de familierelatie tussen de vreemdeling en referente. Verweerder heeft referente ten onrechte geen herstelverzuimtermijn gegeven om documenten in te dienen om de familieband aan te tonen. In beroep zijn kopieën van de geboorteaktes van de vreemdeling, referente en de zus van de vreemdeling (tevens de moeder van referente) overgelegd.
3 Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Ingevolge artikel 94 van de Grondwet vinden binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Volgens paragraaf 3 van de Preambule van de Verordening (EG) 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode), voor zover thans van belang, is de totstandbrenging van een “gemeenschappelijk wetgevingsinstrumentarium” één van de wezenlijke onderdelen van “verdere ontwikkeling van het gemeenschappelijk visumbeleid door verdere harmonisatie van de nationale wetgeving en van de uitvoeringspraktijken van de plaatselijke consulaire vertegenwoordigingen.”
Volgens paragraaf 28 van de Preambule van de Visumcode is de doelstelling van de verordening onder meer het vaststellen van de procedure voor de afgifte van visa.
Ingevolge artikel 32, derde lid, van de Visumcode, voor zover thans van belang, kunnen aanvragers aan wie een visum is geweigerd in beroep gaan.
4. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of referente ontvankelijk is in haar beroep.
4.1.
Ingevolge artikel 32, derde lid, van de Visumcode – voorzover van belang – kunnen aanvragers aan wie een visum is geweigerd in beroep gaan. De rechtbank maakt uit deze bepaling op dat het recht beroep in te stellen tegen het weigeren van een visum alleen wordt toegekend aan aanvragers en niet aan anderen, zoals referenten. Referente kan derhalve niet worden ontvangen in haar beroep gericht tegen het bestreden besluit. Weliswaar kan referente als belanghebbende in de zin van artikel 8:1 van de Awb worden aangemerkt echter de rechtbank is van oordeel dat artikel 8:1 van de Awb in deze buiten toepassing moet worden gelaten omdat deze bepaling niet verenigbaar is met artikel 32, derde lid, van de Visumcode. Immers in de Visumcode is niet opgenomen dat de lidstaten mogen afwijken van de in de Visumcode neergelegde procedure. Daarbij blijkt uit paragrafen 3 en 28 van de Preambule van de Visumcode dat uitdrukkelijk is beoogd gemeenschappelijke regelgeving vast te stellen over onder meer de procedure omtrent de afgifte van visa. Voor een ruimere uitleg van het bepaalde in artikel 32, derde lid, van de Visumcode, ziet de rechtbank dan ook geen ruimte.
5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat referente niet-ontvankelijk is in haar beroep.
6 Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. C. van Oorschot, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2016.
Tegen deze uitspraak staat, gelet op het bepaalde in artikel 84, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000, geen hoger beroep open.