ECLI:NL:RBDHA:2016:6756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
16/7482
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening voor Syrische verzoekster in nareiszaak

In deze zaak verzoekt een Syrische verzoekster om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis vanuit Turkije, waar zij samen met haar moeder en zus verblijft. Haar vader, broer en twee zussen zijn al in Nederland en hebben een verblijfsvergunning. De mvv van de verzoekster wordt geweigerd op basis van de veronderstelling dat de gezinsband verbroken is, omdat zij volgens de informatie op haar LinkedIn-pagina in staat zou zijn om in haar eigen onderhoud te voorzien. De verzoekster betwist deze claim en stelt dat zij volledig afhankelijk is van haar ouders en alleen vrijwilligerswerk heeft verricht. De voorzieningenrechter oordeelt dat de weigering van de mvv onterecht is, omdat de verzoekster consistent bewijs heeft geleverd van haar afhankelijkheid en de informatie op LinkedIn niet voldoende is om de gezinsband als verbroken te beschouwen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, zodat de verzoekster als ware zij in het bezit van een mvv wordt behandeld, tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/7482

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 juni 2016 in de zaak tussen

[verzoekster] ,geboren op [1988] , van Syrische nationaliteit, verzoekster
(gemachtigde: mr. R. Hijma),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2016. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verder is verschenen [vader] , de vader van verzoekster (hoofdpersoon), [broer] , de broer van verzoekster, en [zus 1] en [zus 2] , zussen van verzoekster. Als tolk is verschenen H.B. Bounaija. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Hierbij dient de voorzieningenrechter, op basis van de stukken in het dossier, het standpunt van verweerder ter zitting en de gronden van bezwaar, in te schatten hoe de beslissing op bezwaar zal komen te luiden.
3. De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. De broer van verzoekster is sinds 2011 in Nederland. Verzoekster is in mei 2013, samen met haar vader, moeder en zussen [zus 1] , [zus 2] en [zus 3] , vanuit [woonplaats] gevlucht naar Egypte. In november 2013 zijn zij vanuit Egypte naar Turkije gegaan. Op 13 juni 2015 is de vader van verzoekster, samen met de zussen [zus 1] en [zus 2] , naar Nederland gegaan. De vader van verzoekster heeft in Nederland een verblijfsvergunning asiel gekregen. Op 12 oktober 2015 hebben moeder, verzoekster en zus [zus 3] onderhavige aanvragen ingediend, met als doel nareis. Verweerder heeft aan moeder en zus [zus 3] een mvv verstrekt en de aanvraag van verzoekster afgewezen.
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit bepaald dat de aanvraag tot afgifte van een mvv wordt afgewezen, omdat de feitelijke gezinsband tussen verzoekster en de hoofdpersoon als verbroken moet worden beschouwd. Volgens verweerder kan verzoekster voorzien in haar eigen onderhoud, nu zij, blijkens haar pagina op LinkedIn verschillende banen heeft gehad. Het bestaan van deze contra-indicatie kan blijkens paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 betekenen dat de gezinsband verbroken is.
5. Verzoekster heeft aangevoerd dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft, nu de gezinsband ten onrechte als verbroken is aangemerkt. Verzoekster stelt dat zij niet kan voorzien in haar eigen onderhoud en volledig afhankelijk is van haar ouders. De werkzaamheden die zij in Turkije heeft verricht waren kortstondig en onbetaald en zij heeft deze werkzaamheden vermeld op haar LinkedIn-pagina om haar kansen op een baan te vergroten. Verzoekster overlegt in bezwaar twee verklaringen van werkgevers en verwijst naar een artikel van Al-Monitor van 25 januari 2016 over de (beperkte) werkmogelijkheden in Turkije voor Syrische vluchtelingen. Verder stelt verzoekster dat zij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening omdat aan haar moeder en zus op 7 april 2016 een mvv is verstrekt en zij binnen 90 dagen Nederland moeten inreizen. Verzoekster heeft in dit verband verwezen naar een kopie van een e-ticket op naam van haar zus en moeder waaruit blijkt dat voor hen een vlucht van Istanbul naar Amsterdam is geboekt op 13 juni 2016. Verzoekster zal gedwongen van het gezin gescheiden worden.
6. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat er geen spoedeisend belang is en het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De moeder en zus van verzoekster hebben immers drie maanden de tijd om hun mvv op te halen en vervolgens 90 dagen de tijd om Nederland in te reizen. Daarnaast woont verzoekster bij een neef van haar vader en zal de woonsituatie dus niet wezenlijk veranderen met het vertrek van de moeder en zus van verzoekster. Verder stelt verweerder dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft, omdat sprake is van een contra-indicatie. De door verzoekster overgelegde werkgeversverklaringen maken dit niet anders, omdat deze op verzoek zijn opgesteld en niet is uitgesloten dat verzoekster clandestien is betaald. De informatie die verzoekster op haar LinkedIn-pagina heeft vermeld komt voor haar eigen rekening en risico.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het door verzoekster gedane verzoek heeft een verstrekkend karakter, nu dit ertoe dient om haar komst naar Nederland mogelijk te maken zodat de feitelijke situatie ontstaat die zij met haar aanvraag heeft beoogd, terwijl verweerder nog niet op het bezwaar heeft beslist. De gevolgen van de toewijzing van de voorlopige voorziening zijn in die zin onomkeerbaar. Een dergelijk verzoek zal daarom slechts in uitzonderlijke gevallen voor toewijzing in aanmerking kunnen komen. De voorzieningenrechter zal beoordelen aan de hand van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel en zo nodig een belangenafweging of er ook voldoende spoedeisend belang is om het treffen van een voorlopige voorziening te rechtvaardigen.
8. De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van de rechtmatigheid van het besluit als volgt. Verweerder heeft niet betwist dat verzoekster behoort en altijd heeft behoord tot het gezin van de hoofdpersoon omdat zij altijd met haar ouder(s) en drie jongere zussen heeft samengewoond. In geschil is of sprake is van de contra-indicatie dat verzoekster kan voorzien in haar eigen onderhoud, waardoor de gezinsband als verbroken kan worden beschouwd. Het is aan verweerder om deze contra-indicatie aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder daarin volstrekt niet geslaagd. Verweerder hangt het oordeel dat verzoekster kan voorzien in haar eigen onderhoud op aan de LinkedIn-pagina, en stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een discrepantie tussen de verklaringen van verzoekster afgelegd tijdens het interview en de informatie op LinkedIn. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting verklaard de verklaringen van verzoekster niet te geloven omdat de hoofdpersoon in zijn asielprocedure heeft verzwegen dat hij in Egypte en Turkije is geweest alvorens naar Nederland te reizen hetgeen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van verzoekster. De voorzieningenrechter volgt verweerder hierin niet, omdat niet valt in te zien hoe de wisselende verklaringen van verzoeksters vader over de vlucht van Syrië naar Nederland in diens asielprocedure afbreuk (kunnen) doen aan de verklaringen van verzoekster over haar eigen werkzaamheden. De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn standpunt dat doorslaggevende waarde moet worden toegekend aan de informatie op de LinkedIn-pagina, en dat uit die informatie kan worden afgeleid dat verzoekster op eigen benen kan staan. De verklaringen die verzoekster heeft overgelegd over haar werkzaamheden zijn niet tegenstrijdig: verzoekster verklaart dat zij in Syrië na haar studie weleens bijles heeft gegeven waarvoor zij soms wel en soms niet betaald kreeg, dat die inkomsten onvoldoende waren om in haar levensonderhoud te voorzien, dat zij na de vlucht van het gezin uit Syrië in Turkije geen inkomen had en dat zij altijd (zowel in Syrië als in Turkije) volledig afhankelijk is geweest van haar vader. Dit alles komt overeen met zowel haar (overige) eigen verklaringen als met de verklaringen van de hoofdpersoon. De verklaringen zijn consistent, niet innerlijk tegenstrijdig en niet onaannemelijk. Ten aanzien van de LinkedIn-pagina geldt dat, zoals verzoekster heeft gesteld en zoals verweerder ter zitting heeft erkend, het niet ongebruikelijk is dat een cv op LinkedIn worden aangedikt om de kans op werk te vergroten. Daarnaast heeft verzoekster verklaringen van haar Turkse werkgevers overgelegd waaruit blijkt dat het door haar verrichte werk vrijwilligerswerk betrof waarvoor verzoekster niet betaald werd. Verweerder heeft verklaard geen onderzoek te hebben verricht naar de verklaringen en dit ook niet te gaan doen omdat een dergelijk onderzoek onevenredig veel inspanning en kosten met zich meebrengt voor verweerder. Verweerder stelt daarmee niets tegenover het bewijsmateriaal van verzoekster. Er is dan ook geen grond voor verweerders aanname dat verzoekster mogelijk ‘clandestien’ is betaald en dat geen waarde kan worden gehecht aan de verklaringen omdat deze op verzoek van verzoekster zijn opgemaakt. Gelet op de consistente verklaringen van verzoekster en de werkgeversverklaringen, en het gegeven dat verweerder ten onrechte de verklaringen van de hoofdpersoon aan verzoekster tegenwerpt en geen onderzoek heeft gedaan of gaat doen naar hetgeen verzoekster heeft ingebracht, heeft verweerder ten onrechte aangenomen dat sprake is van een contra-indicatie.
9. Voorlopig oordelend komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verweerder de gezinsband niet louter op basis van wat informatie op de LinkedIn-pagina van verzoekster als verbroken heeft kunnen beschouwen. Verweerder kan in een besluit op bezwaar derhalve niet volstaan met de in het primaire besluit gegeven motivering. Voor de vraag of het voorgaande betekent dat een voorziening moet worden getroffen is van belang dat verweerder desgevraagd, zoals hiervoor is overwogen, heeft verklaard geen nader onderzoek te zullen doen naar de door verzoekster gepresenteerde bewijsmiddelen en dat verweerders gemachtigde heeft verklaard dat, behoudens het ontbreken van de feitelijke gezinsband, verder geen redenen aanwezig zijn om de gevraagde mvv te weigeren. Om die reden staat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast dat de gevraagde mvv in bezwaar, na heroverweging, niet zal kunnen worden geweigerd.
10. Nu de gezinsband en daarmee de afhankelijkheid van verzoekster ten opzichte van de hoofdpersoon en het gezin als zodanig vaststaat, komt daarmee hetgeen verweerder heeft gesteld ten aanzien van de spoedeisendheid in een ander daglicht te staan. Zoals verweerder ter zitting heeft verklaard, weegt de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag ten aanzien van de spoedeisendheid mee. Omdat verzoekster afhankelijk is, is de impact van het verbreken van het familieleven door een gedwongen scheiding van haar moeder en zus, groot. Het vereiste spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening is daarom aanwezig.
11. De voorzieningenrechter onderkent dat verweerder voor een voldongen feit wordt gesteld bij toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening, maar is van oordeel dat bij een afweging van de betrokken belangen, voornoemd belang van verzoekster zwaarder moet wegen en het afwachten van de uitkomst van het bezwaar, waarvan verweerder niet kan aangeven of die aanstaande is, niet van haar gevergd kan worden. Gelet hierop en gelet op het belang van verzoekster bij het voorkomen van een gedwongen scheiding van haar moeder en zus, ziet de voorzieningenrechter reden een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat verzoekster door verweerder zal worden behandeld als ware zij in het bezit van een mvv, tot zes weken nadat de beslissing op bezwaar is bekendgemaakt.
12. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt.
13. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • bepaalt dat verzoekster door verweerder zal worden behandeld als ware zij in het bezit van een mvv, tot zes weken nadat de beslissing op bezwaar is bekendgemaakt;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, voorzieningenrechter. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2016.
De griffier is nietin staat om de uitspraakmede te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.