ECLI:NL:RBDHA:2016:7855

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
09/827335-15 en 09/807334-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag, opzetheling en bedreiging met mishandeling

Op 1 juli 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag, opzetheling en bedreiging met mishandeling. De zaak betreft een incident op 27 oktober 2015, waarbij de verdachte een politieagent, [slachtoffer 1], met een sleutel op het hoofd en de nek heeft geslagen, wat resulteerde in ernstig letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer, en dat hij verminderd toerekeningsvatbaar was door een geestelijke stoornis. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van twee jaar op, naast de maatregel van terbeschikkingstelling (Tbs) met voorwaarden, ondanks het ontbreken van een dubbel rapport van een psychiater. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen de oplegging van Tbs eiste, gezien de ernst van de feiten en de recidivekans van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1], toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding. De uitspraak benadrukt de ernst van geweld tegen politieagenten en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/827335-15 en 09/807334-16
Datum uitspraak: 1 juli 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans uit andere hoofde gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie Zoetermeer te Zoetermeer.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 24 maart 2016 en 17 juni 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Fikenscher en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. H. van Eeuwijk respectievelijk zijn raadsvrouw mr. I.A. Groenendijk, beiden advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Ten aanzien van dagvaarding met parketnummer 09-827335-15 (hierna: dagvaarding I)
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 oktober 2015 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer 1] opzettelijk met een mes en/of een sleutel en/of een schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft
geslagen en/ofgestoken in
/ophet hoofd en/of de nek
en/of de hals en/of achter het (linker)oor en/of
derug van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 oktober 2015 te Zoetermeer aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een steekverwonding in de nek met een lengte van maximaal circa 5,7 centimeter) heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] opzettelijk met een mes en/of een sleutel en/of een schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal te slaan en/of te steken in/op het hoofd en/of de nek en/of de hals en of achter het (linker)oor;
Meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 oktober 2015 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1] , terwijl hij verdachte een mes en/of een sleutel en/of een schroevendraaier en/of een scherp voorwerp in zijn hand had, meermalen of eenmaal
- op en nabij het hoofd en/of de nek en/of de hals en/of achter het linkeroor en/of rug van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 26 oktober 2015 tot en met 29 oktober 2015 te Zoetermeer een of meer wapens van categorie III, te weten een (omgebouwd) gaspistool (scherpschietend), merk Bruni SRL BBM Model Police, 8 mm, en/of munitie van categorie II en/of III (8 mm-patronen), voorhanden heeft gehad;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen op of omstreeks 13 en/of 14 oktober 2015 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen,, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een woning gelegen aan [adres 1] gedurende voor de nachtrust bestemde tijd:
- huisraad (waaronder televisie en/of een werktas met inhoud (portemonnee) en/of sleutels en/of een fotocamera (Nikon)) en/of
-
(vervolgens)een personenauto Renault [kenteken] ,
in elk geval enig goed, geheel of ton dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of huisgenoten, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welke goederen verdachte en/of zijn mededader(s) telkens onder zich hebben gekregen door middel van braak en/of verbreking (van de/het bergingdeur(slot) en/of inklimming en/of door gebruik te maken van een valse (want onbevoegd gebruikte) sleutel(s);
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 13 oktober 2015 tot en met 30 oktober 2015 te Zoetermeer en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) en/of alleen
een auto (Renault) en/ofeen autosleutel (van een Renault) heeft verworven, voorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die sleutel wist(en), althans redelijkerwijs hadden) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen op of omstreeks 13 en/of 14 oktober 2015 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een woning gelegen aan [adres 2]
gedurende voor de nachtrust bestemde tijd:
- huisraad (waaronder een damesfiets en/of een gereedschapsbox en/of een tablet en/of een mobiele telefoon en/of tassen (met inhoud waaronder bankpassen en/of ID-bewijzen) en/of sleutels en/of jassen) en/of
-
(vervolgens)een personenauto Audi A4 met [kenteken] ,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of huisgenoten, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welke goederen verdachte en/of zijn mededader(s) telkens onder zich hebben gekregen door middel van braak en/of verbreking (van de/het berqingdeur(slot) en/of inklimming en/of door gebruik te maken van een valse (want onbevoegd gebruikte) sleutel(s);
Subsidiair, indien hel; vorenstaande niet tot een bewezenverklarinq en/of een) veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 13 oktober 2015 tot en met 30 oktober 2015 te Zoetermeer en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) en/of alleen
een auto (Audi) en/ofeen autosleutel (van een Audi) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die sleutel wist(en) althans redelijkerwijs hadden) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
5.
hij op of omstreeks 22 augustus 2015 te Zoetermeer [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd “Ik snij je open”, althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking;
6.
hij op of omstreeks 22 augustus 2015 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel, genaamd [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 4] (krachtig) in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 augustus 2015 te Zoetermeer zijn levensgezel, genaamd [slachtoffer 4] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] (krachtig) in het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te schoppen/trappen.
Ten aanzien van dagvaarding met parketnummer 09-807334-16 (hierna: dagvaarding II)
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 oktober 2015 te Zoetermeer met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning ( [adres 3] ) heeft weggenomen één of meer telefoons (Samsung) en/of een spaarpot en/of een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot
de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen telefoon(s) en/of spaarpot en/of geldbedrag onder zijn bereik te hebben gebracht door braak, verbreking en/of inklimming, te weten door (met een voorwerp) een deur te forceren en/of het verbreken van een cilinderslot;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 oktober 2015 tot en met 9 maart 2016 te Zoetermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten één of meer telefoons (Samsung), heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs hadden moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed/goederen betrof.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Aan verdachte is bij dagvaarding I ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] (feit 1, primair), dan wel aan het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] (feit 1, subsidiair) dan wel aan een poging daartoe (feit 1, meer subsidiair). Daarnaast is aan hem ten laste gelegd dat hij een wapen en munitie voorhanden heeft gehad (feit 2). Voorts wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan twee woninginbraken dan wel heling van diverse goederen (feiten 3 en 4). Verdachte wordt verder verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van zijn levensgezel en een poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling van zijn levensgezel (feiten 5 en 6). Verdachte bekent dat hij het onder 2 ten laste feit heeft gepleegd. Hij ontkent de andere feiten te hebben gepleegd.
Aan verdachte is bij dagvaarding II ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een woninginbraak (primair) dan wel aan heling van diverse goederen (subsidiair). Verdachte ontkent dit feit te hebben gepleegd.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van dagvaarding I heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte feit 1 primair (poging doodslag), feit 2 (voorhanden hebben wapen en munitie), feit 3 primair (inbraak woning), feit 4 primair (inbraak woning), feit 5 (bedreiging levensgezel) en feit 6 subsidiair (mishandeling levensgezel) heeft begaan. Ten aanzien van dagvaarding II heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank de primair ten laste gelegde woninginbraak wettig en overtuigend bewezen zal verklaren.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – op de gronden zoals in de pleitnota verwoord – ten aanzien van de onder 1 primair, 3 primair, 4 primair, 5 en 6 ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit. Met betrekking tot de bewezenverklaring van de feiten 1 subsidiair, 2, 3 subsidiair en 4 subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlasteleggingen
Dagvaarding I [1]
feit 1
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Aangever [slachtoffer 1] , brigadier van de politie eenheid Den Haag, is op 27 oktober 2015, naar aanleiding van een melding dat een persoon zich verdacht ophield in de omgeving van [locatie] te Zoetermeer, daar naartoe gereden. Hij zag daar een persoon lopen en toen hij hem tegemoet liep en met zijn zaklamp in het gezicht scheen herkende hij deze persoon meteen als verdachte. Hij hield verdachte staande en verdachte heeft [slachtoffer 1] vervolgens opzettelijk en met kracht met de vuist tegen het hoofd geslagen. Daarna heeft verdachte hem nog twee keer opzettelijk en met kracht hard op zijn hoofd geslagen. Nadat verdachte was weggerend voelde [slachtoffer 1] erge pijn aan de achterkant van zijn nek en voelde hij bloed ter hoogte van zijn nek. [slachtoffer 1] is daarna naar het ziekenhuis gegaan en daar is een CT scan van zijn hoofd en nek gemaakt [2] . Op 30 oktober 2015 heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij op donderdag (de rechtbank begrijpt: donderdag 29 oktober 2015) ontdekte dat hij ook een wond op zijn rug had [3] .
Ter terechtzitting van 24 maart 2016 heeft verdachte verklaard dat hij twee of drie keer richting het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen en dat hij toen sleutels in zijn hand had. Hij sloeg naar het hoofd, zodat [slachtoffer 1] duizelig zou worden en verdachte weg zou kunnen rennen [4] . Verdachte heeft verder verklaard dat hij met zijn vuist heeft geslagen en de fietssleutel tegendruk in zijn hand gaf en hij voelde dat er iets niet goed ging [5] .
Het NFI heeft het volgende vastgesteld met betrekking tot het letsel van [slachtoffer 1] . Het letsel links in de hals achter en onder het oor, door de arts beschreven als stervormige scheurverwonding met een steekkanaal van ten hoogste 5,7 centimeter lang en reikend tot de bovenste halswervels, betreft een steekwond. Deze wond kan worden veroorzaakt door het steken met een hard, smal, lang voorwerp met een kruisvormige, relatief spits toelopende punt, zoals een “stersleutel” of “pensleutel”. Dit steken kan hebben plaatsgevonden in het kader van een harde klap met een vuist waarin het voorwerp werd vastgehouden [6] .
De oppervlakkige krasverwondingen aan respectievelijk de achterzijde van de linkerschouder, rugwaarts van de achterste okselplooi links en aan de voor- en buitenzijde van de linker bovenarm kunnen worden verklaard door plaatselijke, meer of minder puntige mechanische geweldsinwerking en/of daarmee gepaard gaande frictie tijdens de worsteling tussen beide betrokkenen bij het incident [7] .
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte weliswaar tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen terwijl verdachte sleutels in zijn hand had, maar dat hij geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood dan wel zware mishandeling van [slachtoffer 1] . Voorts wist verdachte niet wie hij sloeg en kwam hij er pas na het slaan achter dat het om een agent ging.
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte door zijn handelen zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] .
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte boos opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . De rechtbank dient vervolgens vast te stellen of verdachte voorwaardelijk opzet op zijn dood heeft gehad.
Van voorwaardelijk opzet op de dood is sprake als uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. De vraag of sprake is geweest van een aanmerkelijke kans hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer betekenis toekomt aan de aard van de handeling en de omstandigheden waaronder deze handeling is verricht. Niet alleen is vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van zijn gedraging bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicatie - niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte met kracht meerdere keren met zijn vuist op het hoofd en/of de nek van [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl hij hierbij sleutels in zijn hand had. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar en uiterst vitaal deel is van het menselijk lichaam. Eén harde slag tegen het hoofd kan al tot de dood leiden. In deze zaak heeft het NFI vastgesteld dat de steekwond links in de hals achter en onder het oor van [slachtoffer 1] kan worden aangemerkt als potentieel levensbedreigend vanwege het risico op letsel en/of infectie van het wervelkanaal en de daarin gelegen structuren en organen, te weten de ruggenmerg en de hersenen [8] .
Bij het krachtig slaan met sleutels in de hand op het hoofd en/of de nek acht de rechtbank dan ook de aanmerkelijke kans aanwezig dat het slachtoffer dodelijk wordt getroffen. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte zozeer gericht is geweest op het toebrengen van fataal letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever heeft aanvaard. Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij doelbewust richting het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen, omdat hij wilde dat deze duizelig zou worden. Onder deze omstandigheden en gezien de aard van de gedragingen is dan ook voldaan aan het vereiste van het voorwaardelijk opzet op de dood. Dat verdachte niet wist dat hij iets in zijn handen had, acht de rechtbank niet aannemelijk. Hij heeft immers ter terechtzitting van 24 maart 2016 verklaard dat hij sleutels in zijn handen had en dat hij vanwege zijn ADHD altijd iets in zijn handen heeft. [9]
Ten aanzien van de vraag of verdachte wist dat het om een politieagent ging toen hij sloeg, overweegt de rechtbank het volgende.
In zijn aangifte heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij in uniform was gekleed en dat de rits van zijn burgerjas openstond waardoor zijn gele veiligheidsvest met daarop politie duidelijk zichtbaar was [10] . Verder heeft [slachtoffer 1] luid en duidelijk geroepen “politie, [verdachte] staan blijven” [11] . Verdachte heeft in zijn verhoor na zijn arrestatie verklaard dat toen hij op het fietspad aankwam hij (naar de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) daar liep en verdachte het al zag [12] . Uit dit alles leidt de rechtbank af dat verdachte wist dat het om een politieagent ging toen hij hem sloeg.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] door hem met een sleutel te slaan tegen het hoofd en/of de nek en/of de hals en/of achter het linkeroor en/of de rug.
Nu de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen acht, behoeven de (meer) subsidiair tenlastegelegde feiten geen bespreking en beoordeling meer.
feit 2
De rechtbank komt eveneens tot bewezenverklaring van feit 2 op grond van de volgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank – nu verdachte een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is – zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
- de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 24 maart 2016, inhoudende
“U houdt mij voor dat bij mij thuis een omgebouwd gaspistool en munitie is aangetroffen. Dat klopt.”en
“U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik hem enkele maanden had. Ik denk iets van zes of zeven maanden. Ik heb hem aangeschaft en thuis neergelegd” [13] ;
- het proces-verbaal aantreffen en inbeslagname vuurwapen in perceel [adres 4] te Zoetermeer, blz. 24 t/m het midden van blz. 25;
- het proces-verbaal van 30 oktober 2015, blz. 56 – 59.
feit 3
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 29 oktober 2015 werd in de woning van de moeder van verdachte te Zoetermeer een spijkerbroek van verdachte in beslag genomen [14] , waarin onder meer een autosleutel van een Renault Laguna met [kenteken] werd aangetroffen die, naar later is vastgesteld, tussen 13 en 14 oktober 2015 was weggenomen uit de woning aan [adres 1] te Zoetermeer [15] .
De rechtbank stelt verder vast dat er geen forensisch bewijs is waaruit kan worden afgeleid dat verdachte betrokken was bij de woninginbraak. Uit het dossier kan ook niet worden afgeleid dat verdachte de sleutels van de Renault zo kort na de woninginbraak voorhanden heeft gehad, dat het niet anders kan dan dat verdachte betrokken was bij de woninginbraak. Dat de verklaring van verdachte dat hij de autosleutel van de Renault verderop in de wijk heeft gevonden de rechtbank ongeloofwaardig voorkomt, doet hieraan niet af.
Gezien het voorgaande kan de primair ten laste gelegde woninginbraak niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Verdachte heeft de autosleutel voorhanden gehad. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de sleutel wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was.
De verklaring van verdachte dat hij de autosleutel van de Renault op dezelfde dag heeft gevonden als waarop hij de bij feit 4 bedoelde gestolen Audi heeft verplaatst, stelt de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde.
Gelet op de omstandigheden dat verdachte, zoals hierna bij feit 4 wordt overwogen, wist dat de Audi A4 gestolen was, hij ter terechtzitting van 17 juni 2016 met betrekking tot dagvaarding II heeft verklaard dat er veel mensen bij hem aan de deur komen met gestolen spullen en hij deze gewoon koopt [16] en het feit dat verdachte geen plausibele verklaring voor het voorhanden hebben van de sleutel van de Renault heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte op het moment van het voorhanden krijgen van deze autosleutel wist dat deze van diefstal afkomstig was.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde opzetheling van de autosleutel in de periode van 13 oktober 2015 tot en met 29 oktober 2015.
feit 4
In dezelfde spijkerbroek van verdachte is een autosleutel van een Audi A4 met [kenteken]
aangetroffen die, naar later is vastgesteld, tussen 13 en 14 oktober 2015 was weggenomen uit de woning aan [adres 2] te Zoetermeer [17] .
De rechtbank stelt vast dat er ook geen forensisch bewijs is waaruit kan worden afgeleid dat verdachte betrokken was bij deze woninginbraak. Uit het dossier kan ook niet worden afgeleid dat verdachte de sleutels van de Audi zo kort na de woninginbraak voorhanden heeft gehad, dat het niet anders kan dan dat verdachte betrokken was bij de woninginbraak.
Gezien het voorgaande kan de primair ten laste gelegde woninginbraak niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde opzetheling op grond van de volgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank – nu verdachte een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is – zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
- een geschrift, zijnde de uitwerking van het auditief opgenomen verhoor van verdachte bij de politie, voor zover inhoudende: “
Ik heb in die Audi gezeten natuurlijk. Ik wist dat ik hem moest verplaatsen. Ik wist wel dat die gestolen was natuurlijk, anders bieden ze hem niet aan natuurlijk”, als vermeld op blz. 546;
- een geschrift, zijnde een niet ondertekend proces-verbaal van aangifte, blz. 176-178;
- het proces-verbaal aantreffen en inbeslagname vuurwapen in perceel [adres 4] te Zoetermeer, blz. 24 t/m het midden van blz. 25;
- het proces-verbaal van verhoor [getuige] , blz. 179-181.
feit 5 [18]
Aangeefster [slachtoffer 4] , de vriendin van verdachte, heeft in haar aangifte verklaard dat zij op 22 augustus 2015 met verdachte in een café in Zoetermeer was en dat er tussen haar en een andere vrouw ruzie ontstond, omdat verdachte naar die andere vrouw knipoogde. Verdachte kwam er bij en heeft toen naar haar geroepen “Ik snij je helemaal open”. Zij voelde zich hierdoor bedreigd [19] . De verklaring van [slachtoffer 4] wordt ondersteund door de verklaring van [verbalisant 1] , die op het terras van het café heeft gehoord dat verdachte naar een groepje vrouwen riep “ Ik snij je open” [20] . Verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie nog verklaard dat hij [slachtoffer 4] en die andere vrouw uit elkaar heeft gehaald en dat hij toen door [slachtoffer 4] werd geslagen. Hij heeft [slachtoffer 4] toen op de grond getrokken en omdat [slachtoffer 4] in zijn been beet, heeft hij haar geslagen om haar los te krijgen. Hij weet niet meer of hij [slachtoffer 4] heeft bedreigd, maar in kwaadheid roept hij heel veel [21] .
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde bedreiging van zijn levensgezel [slachtoffer 4] .
feit 6 [22]
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde poging zware mishandeling heeft gepleegd. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
[slachtoffer 4] heeft in haar aangifte verder verklaard dat zij na het incident in het café door haar buurman naar haar huis in Zoetermeer is gebracht. Verdachte stond ineens voor haar en maakte een trappende beweging en zij voelde een pijnscheut in haar gezicht. Zij viel op de grond en verdachte bleef maar schoppen. Zij had een dikke wang en een schaafwond op haar hoofd [23] . Van haar letsel zijn foto’s gemaakt [24] . Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij en [slachtoffer 4] ruzie kregen en begonnen te vechten. Hij heeft haar toen van zich af geslagen en toen ze op de grond zat tegen haar been geschopt [25] . Ter terechtzitting van 24 maart 2016 heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 4] heeft geslagen en dat zij er verwondingen aan heeft overgehouden. Hij denkt dat hij [slachtoffer 4] op het oog heeft geraakt [26] .
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte [slachtoffer 4] tegen het hoofd en tegen het lichaam heeft geschopt.
Dagvaarding II [27]
Op 12 oktober 2015 tussen 3.30 uur en 5.05 uur zijn twee Samsung telefoons uit de woning van [slachtoffer 5] te Zoetermeer gestolen [28] . Een van deze telefoons is op 12 oktober 2015 om 17.03 uur gebruikt door naar achteraf is vastgesteld het telefoonnummer van de moeder van verdachte [29] . Op 6 maart 2016 zijn de beide Samsung telefoons in het huis van de moeder van verdachte aangetroffen en door de politie in beslag genomen [30] . De moeder van verdachte heeft verklaard dat zij de twee telefoons op de kamer van verdachte heeft zien liggen en dat zij aan verdachte heeft gevraagd of zij ze mocht gebruiken en dat verdachte ja zei. Zij heeft het ene toestel in gebruik genomen en het andere toestel in de kast gelegd [31] .
Verdachte ontkent dat hij betrokken was bij de woningbraak.
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde woninginbraak heeft gepleegd.
Er is geen forensisch bewijs waaruit kan worden afgeleid dat verdachte betrokken was bij de woninginbraak. De enkele omstandigheid dat een van de gestolen telefoons aan het einde van dezelfde dag als de inbraak is gebruikt door de moeder van verdachte is tegenover de ontkennende verklaring van verdachte onvoldoende bewijs dat verdachte betrokken was bij de woninginbraak. De rechtbank betrekt hierbij dat verdachte ter terechtzitting van 17 juni 2016 heeft verklaard dat er veel mensen bij hem aan de deur komen met gestolen spullen en hij deze dan gewoon koopt.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde woninginbraak.
Nu verdachte ter terechtzitting van 17 juni 2016 heeft verklaard dat hij de telefoons van een junk heeft gekocht, er veel mensen bij hem aan de deur komen met gestolen goederen en dat hij spullen koopt zonder vragen te stellen [32] , is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten tijde van het verwerven, voorhanden hebben en overdragen van de Samsung telefoons wist dat deze van misdrijf afkomstig waren.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, bewezen dat verdachte op 12 oktober 2015 zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de twee Samsung telefoons.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
ten aanzien van dagvaarding I
1. primair:
hij op 27 oktober 2015 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk met een sleutel meermalen heeft geslagen op het hoofd en de nek en de hals en achter het (linker)oor en de rug van de zich in zijn, verdachte’s, nabijheid bevindende [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in de periode van 26 oktober 2015 tot en met 29 oktober 2015 te Zoetermeer een wapen van categorie III, te weten een (omgebouwd) gaspistool (scherpschietend), merk Bruni SRL BBM Model Police, 8 mm, en munitie van categorie III (8 mm-patronen), voorhanden heeft gehad;
3. subsidiair:
hij in de periode van 13 oktober 2015 tot en met 29 oktober 2015 te Zoetermeer een autosleutel (van een Renault) voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van die sleutel wist dat het door een misdrijf verkregen goed betrof;
4. subsidiair:
hij in de periode van 13 oktober 2015 tot en met 30 oktober 2015 te Zoetermeer een auto (Audi) en een autosleutel (van een Audi) voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van die sleutel
en autowist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
5.
hij op 22 augustus 2015 te Zoetermeer [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd “Ik snij je open”;
6. subsidiair:
hij op 22 augustus 2015 te Zoetermeer zijn levensgezel, genaamd [slachtoffer 4] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] tegen het hoofd en tegen het lichaam te schoppen.
ten aanzien van dagvaarding II:
subsidiair:
hij op 12 oktober 2015 te Zoetermeer
goederen, te weten telefoons (Samsung), heeft verworven, voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van
deze goederenwist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring gecursiveerd verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
dagvaarding I:
feit 1 primair: poging tot doodslag;
feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 3 subsidiair, feit 4 subsidiair: telkens opzetheling;
feit 5: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 6 subsidiair: mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
dagvaarding II:
opzetheling.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de bij dagvaarding I onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 primair, feit 5 en 6 subsidiair ten laste gelegde feiten en het bij dagvaarding II primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en voorts dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (Tbs) met voorwaarden wordt opgelegd. Zij heeft tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van de Tbs gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf veel te hoog is. Het is zowel in het belang van verdachte als in het belang van de maatschappij dat verdachte zo spoedig mogelijk wordt behandeld voor zijn psychische problemen en zijn verslavingsproblematiek. Verdachte is verder bereid, indien dit zal worden opgelegd, mee te werken aan Tbs en de daarbij door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft geen bezwaar tegen de gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid van de Tbs.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van [slachtoffer 1] , door hem met een sleutel meermalen te slaan. [slachtoffer 1] heeft hierbij ernstig letsel opgelopen. Door zijn handelen heeft verdachte op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft hierbij geen oog gehad voor de eventuele psychische en lichamelijke schade die hij met zijn handelen bij [slachtoffer 1] kon veroorzaken. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van feiten als het onderhavige gedurende lange tijd de negatieve psychische gevolgen daarvan kunnen ervaren. Uit de verklaring ter terechtzitting van [slachtoffer 1] blijkt ook dat hij nog dagelijks last heeft van wat is voorgevallen. Hij is sinds 27 oktober 2015 niet meer in staat zijn werk als politieambtenaar uit te voeren en hij heeft last van oorsuizen en klachten waarvoor hij onder behandeling is bij een fysiotherapeut.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen en munitie, een ernstig feit. Verder heeft hij zich ook schuldig gemaakt aan heling van meerdere gestolen goederen. Verdachte heeft op deze wijze bijgedragen aan de instandhouding van vermogenscriminaliteit. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan bedreiging en mishandeling van zijn vriendin. Ook deze feiten rekent de rechtbank verdachte aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van 2 november 2014 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten, bedreigingen en mishandeling. Verdachte liep ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in de schorsing van de voorlopige hechtenis van het bij dagvaarding I onder 6 ten laste gelegde feit. Verder is verdachte door het Gerechtshof Den Haag op 16 oktober 2012 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twintig maanden, maar dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw de fout in te gaan. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van een Pro Justitia rapportage van 15 februari 2016 over verdachte met betrekking tot de onder dagvaarding I onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, opgesteld door K. Foeken, psychiater. Hieruit blijkt dat verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen aan het onderzoek, uit angst Tbs opgelegd te zullen krijgen.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van een Pro Justitia rapportage van 26 februari 2016 over verdachte met betrekking tot de onder dagvaarding I onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, opgesteld door R.M. de Groot, GZ-psycholoog. Hieruit komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van ADHD, overwegend hyperactief-impulsief type. Tevens is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Verdachte heeft een disharmonisch intelligentieprofiel en er worden verschijnselen gezien die passend kunnen zijn bij een Posttraumatische Stressstoornis. Daarnaast is sprake van cannabis- en cocaïneafhankelijkheid en alcoholmisbruik. Verdachte leidt een crimineel bestaan en hoewel hij dit lijkt te willen veranderen, is hij niet in staat zijn eigen leven en gedrag op zelfstandige en adequate wijze een andere wending te geven.
De genoemde ziekelijke stoornis was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Deze stoornis heeft verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde in aanzienlijke mate beïnvloed. Bij verdachte is sprake van een matig tot hoog recidiverisico. Daarnaast zijn er weinig beschermende factoren aanwezig.
Geadviseerd wordt behandeling in een dubbeldiagnose kliniek, binnen het kader van Tbs met voorwaarden, gericht op persoonlijkheid en verslaving. In de behandeling dient enerzijds specifiek aandacht uit te gaan naar de impulsiviteit en de verslavingsproblematiek van verdachte en tevens is behandeling nodig om verdachte toereikende emotieregulatie- en copingsvaardigheden aan te leren. Verder is het van groot belang dat verdachte wordt behandeld voor de diepgewortelde persoonlijkheidsproblematiek en de daaronder liggende ingrijpende levensgebeurtenissen. Tbs is waarschijnlijk het enige redmiddel om een meer evenwichtige ontwikkeling bij verdachte te realiseren waarbij hij beschermd wordt tegen negatieve omgevingsinvloeden en hij zijn criminele bestaan kan beëindigen. Eerdere behandelingen boden onvoldoende soelaas, omdat verdachte deze voortijdig staakte en zich niet aan afspraken hield.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het voortgangsverslag toezicht van GGZ Palier van 16 oktober 2015 en het voorgeleidingsadvies van 30 oktober 2015 die zijn opgesteld naar aanleiding van de schorsing van verdachte op 24 augustus 2015 onder voorwaarden met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 6 ten laste gelegde feit. In dit verslag is vermeld dat verdachte zich diende te melden bij GGZ Reclasering Palier en zich moest laten behandelen alsmede zijn medewerking verlenen aan het opstellen van een adviesrapportage. Verdachte heeft zich echter niet gemeld bij de reclassering en is na meerdere malen schriftelijk te zijn uitgenodigd op geen van de afspraken verschenen. Verdachte komt ook zijn afspraken niet meer na met zijn behandelaar van de Forensische polikliniek.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het rapport van GGZ Reclassering Palier over verdachte van 14 maart 2016 ten aanzien van de bij dagvaarding I onder feit 1, 2 en 6 ten laste gelegde feiten. Hierin is vermeld dat er sprake is van langdurige complexe problemen op diverse leefgebieden en dat de verslavings- en de psychiatrische problematiek van verdachte de belangrijkste criminogene factoren zijn. Een opname in een kliniek is noodzakelijk om het recidiverisico en de kans op letselschade te beïnvloeden. Verdachte heeft zich tot nu toe onttrokken aan de opgelegde voorwaarden, zodat het opleggen van bijzondere voorwaarden met een voorwaardelijke detentie een onvoldoende stok achter de deur is. Geadviseerd wordt om een maatregelenrapport op te stellen om de mogelijkheden van Tbs met voorwaarden te onderzoeken.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het maatregelrapport van GGZ Reclassering Palier over verdachte ten aanzien van de bij dagvaarding I onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van 31 mei 2016, opgesteld door A.G.J.E. van Eijck, reclasseringswerker. De reclassering constateert opnieuw dat sprake is van langdurige en complexe problemen op diverse leefgebieden, waarbij de verslavings- en psychiatrische problematiek van verdachte de belangrijkste criminogene factoren zijn. Gedurende de afgelopen jaren is geprobeerd om verdachte in een voorwaardelijk kader te bewegen klinische behandeling te ondergaan. Een opname in een kliniek is noodzakelijk om het hoge recidiverisico en de hoge kans op letselschade te beïnvloeden. Verdachte heeft zich tot nu toe onttrokken aan de opgelegde voorwaarden. Derhalve is het opleggen van bijzondere voorwaarden met een voorwaardelijke detentie onvoldoende stok achter de deur. Geconcludeerd wordt dat Tbs met voorwaarden het best passende kader is. Verdachte zal, indien Tbs wordt opgelegd, eerst starten met een klinische behandeling gericht op psychiatrische- en verslavingsproblematiek. Aansluitend zal verdachte in het kader van zijn resocialisatie doorstromen naar een nader te bepalen woonvorm en passende ambulante behandeling moeten ondergaan. De reclassering adviseert Tbs met voorwaarden op te leggen.
Ter terechtzitting is A.G.J.E. van Eijck, reclasseringswerker bij GGZ Palier Den Haag, als deskundige gehoord. Zij heeft aangegeven dat zij thans nog immer achter haar rapport staat.
Zij heeft aangegeven dat een acute behandeling van verdachte niet noodzakelijk is en dat verdachte eerst een gevangenisstraf uit zou kunnen zitten, waarbij binnen de penitentiaire inrichting bekeken kan worden of het ambulante behandeltraject al opgestart kan worden.
Ter terechtzitting is J. van Duinen, reclasseringsmedewerker bij GGZ Palier Den Haag en belast met het begeleiden van Tbs cliënten, ook als deskundige gehoord. Hij heeft toelichting gegeven op de uitvoerbaarheid van de geadviseerde bijzondere voorwaarden van de Tbs.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde adviezen en voornoemde rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen van de deskundigen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank maakt deze conclusies tot de hare.
De op te leggen straf en maatregel
Om de maatregel Tbs te kunnen opleggen dient, ingevolge het eerste lid van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), onder meer de vraag te worden beantwoord of bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Voorts is krachtens de wet voor een last tot terbeschikkingstelling een advies van twee gedragsdeskundigen, waaronder een psychiater, die betrokkene hebben onderzocht, vereist. Uit de hiervoor besproken rapportage van F. Foeken, psychiater, blijkt dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek. Op grond van artikel 37a, derde lid, Sr in verbinding met artikel 37, derde lid, Sr kan echter ook aan een weigerende observandus een terbeschikkingstelling worden opgelegd. De eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek, als bedoeld in artikel 37, tweede lid, Sr vervalt in dat geval.
Ook dan blijft evenwel vereist dat wordt vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het plegen van het feit. Zonder die vaststelling is oplegging van Tbs niet mogelijk. Het is aan de rechter om die vaststelling te doen. Daarbij zal de rechter zich in sterke mate moeten laten leiden door de bevindingen en conclusies van gedragsdeskundigen.
In dit verband hecht de rechtbank in het bijzonder waarde aan het hiervoor genoemde Pro Justitia rapport van 26 februari 2016, opgesteld door R.M. de Groot, waaraan verdachte wel heeft meegewerkt en waaruit naar voren komt dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de bij dagvaarding I onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van ADHD, overwegend hyperactief-impulsief type en een antisociale persoonlijkheidsstoornis aanwezig was en hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar moest worden geacht.
Gelet hierop acht de rechtbank het aannemelijk dat de bewezenverklaarde feiten verdachte, gelet op de bij hem aanwezige stoornis, in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Verdachte heeft zich ter terechtzitting van 17 juni 2016 verder bereid verklaard tot naleving van de door de reclassering geformuleerde voorwaarden.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de terbeschikkingstelling van verdachte gelasten, nu het onder 1 primair bewezen verklaarde feit een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid aanhef en onder sub 1 Sr, bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, het opleggen van deze maatregel eist.
Ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen zal de rechtbank voorwaarden stellen betreffende het gedrag van verdachte, welke overeenkomen met de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Nu de Tbs-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, is sprake van ongemaximeerde Tbs als bedoeld in artikel 38e Sr en kan de totale duur van de op te leggen maatregel om die reden een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank acht ten slotte termen aanwezig toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 38, zesde lid Sr, en zal bevelen dat de Tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Naast de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De ernst van de bewezenverklaarde feiten, het strafblad van verdachte en hetgeen in vergelijkbare zaken pleegt te worden opgelegd, rechtvaardigen het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Op grond van de adviezen van de gedragsdeskundigen voornoemd schat de rechtbank evenwel in dat de aan verdachte op te leggen maatregel van Tbs met voorwaarden langdurig zal zijn. Om die reden legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar op.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal tot slot bepalen dat de schorsing van de voorlopige hechtenis (dagvaarding I, feiten 1 en 2) zal worden opgeheven met ingang van de datum dat verdachte in vrijheid wordt gesteld na ommekomst van de gevangenisstraf van twintig maanden die hij thans uitzit.

7.De vorderingen van de benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen
[slachtoffer 1] heeft zich ten aanzien van feit 1 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 21.419,32, te vermeerderen met wettelijke rente, bestaande uit materiële en immateriële schade.
S. [slachtoffer 2] heeft zich ten aanzien van feit 3, primair, als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.766,29, te vermeerderen met wettelijke rente, bestaande uit materiële en immateriële schade.
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om beide vordering toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de wettelijke rente.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de hoogte van de vorderingen van de benadeelde partijen niet betwist. Zij heeft wel aangevoerd dat verdachte een eventueel op te leggen schadevergoedingsmaatregel niet meteen zal kunnen betalen en hij dan in de problemen komt als het CJIB overgaat tot executie van de vervangende hechtenis. Verdachte zou dan naar een huis van bewaring moeten, hetgeen op dit moment niet wenselijk is. De raadsvrouw heeft verzocht daarom slechts één dag vervangende hechtenis op te leggen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Vordering van [slachtoffer 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bij dagvaarding I onder 1 primair bewezenverklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 1.419,32 als vergoeding ter zake van materiële schade is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en derhalve voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze betrekking heeft op € 5.000, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar. De rechtbank zal het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van in totaal € 6.419,32.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 27 oktober 2015 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bij dagvaarding I onder 1 primair bewezenverklaarde feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 6.419,32, vermeerderd met de wettelijk rente daarover vanaf 27 oktober 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer 1] .
De rechtbank ziet aanleiding slechts één dag vervangende hechtenis op te leggen, zoals door de raadsvrouw is betoogd, in geval volledige betaling noch verhaal van het verschuldigde bedrag volgt.
Vordering van [slachtoffer 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De inbeslaggenomen goederen

De rechtbank zal, conform de eis van de officier van justitie, de op de beslaglijst met parketnummer 45-827335-15 vermelde munitie onttrekken aan het verkeer. Deze munitie is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot deze munitie het onder feit 2 bewezenverklaarde feit is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 24 c, 36b, 36c, 36d, 36f, 37a, 38, 38a, 45, 57, 285, 287, 300, 304 en 416 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij dagvaarding I onder 3 primair, 4 primair en 6 primair alsmede bij dagvaarding II primair tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij dagvaarding I onder 1 primair, 2, 3 subsidiair, 4 subsidiair, 5, 6 subsidiair en bij dagvaarding II subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
dagvaarding I:
feit 1, primair: poging tot doodslag;
feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 3 subsidiair en feit 4 subsidiair: telkens opzetheling;
feit 5: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 6 subsidiair: mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
dagvaarding II:
opzetheling;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) jaar;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en stelt voor de duur van de terbeschikkingstelling de volgende voorwaarden:
1. Verdachte onthoudt zich van het plegen van strafbare feiten;
2. Verdachte geeft toestemming aan de reclassering tot het opvragen en uitwisselen van informatie aan alle instellingen die zij relevant achten en die van belang zijn voor een goede behandeling dan wel begeleiding in het kader. Tevens verleent hij zijn medewerking aan het maken van een digitale foto ten behoeve van zijn dossier en verleent hij ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken, of biedt ter inzage een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht aan;
3. Verdachte geeft toestemming aan de reclassering en aan zijn begeleiders, dat in geval van ongeoorloofde afwezigheid of calamiteiten en het niet nakomen van bovengenoemde voorwaarden, deze informatie aan alle betrokken partijen gemeld wordt;
4. Het is verdachte tijdens de duur van de gehele TBS maatregel niet toegestaan om zich buiten het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden te begeven;
5. Verdachte houdt zich aan de voorschriften en aanwijzingen die zijn en worden gegeven door de aangewezen reclasseringsorganisatie en moet zich zo frequent melden als de reclassering dat nodig acht. Daarnaast werkt verdachte mee aan huisbezoeken door de reclassering;
6. Verdachte verblijft in de FPK De Woenselse Poort of een soortgelijke instelling, zal zich houden aan de daar geldende huis- en leefregels c.q. voorwaarden die daar aan hem gesteld worden en stelt zich hierin begeleidbaar op en conformeert zich aan de geboden behandeling;
7. Verdachte werkt, indien geïndiceerd, mee aan een plaatsing in een vervolgsetting, zoals een beschermd/begeleid wonen en zal zich aldaar houden aan de geldende huis- en leefregels dan wel voorwaarden die aan hem gesteld worden;
8. Verdachte conformeert zich aan een ambulante (vervolg)behandeling bij een forensische polikliniek of een soortgelijke instelling, na het afronden van klinische opname;
9. Verdachte zal niet van verblijfplaats veranderen dan na overleg met zijn behandelaren en
de reclassering;
10. Verdachte zal niet zonder toestemming van zijn begeleiders en/of de reclassering zijn werkuren bij het dagbestedingstraject veranderen;
11. Verdachte zal geen omgang hebben met personen die zijn resocialisatie in gevaar (kunnen) brengen en stelt zich open op, inzake het aangaan van nieuwe relaties of bestaande relaties en heeft geen bezwaar dat deze op gepaste en discrete wijze door de reclassering worden gescreend;
12. Verdachte zal zich onthouden van alcohol- en druggebruik en zich niet onttrekken aan controles hierop;
13. Verdachte geeft inzicht in zijn financiën als daarom verzocht wordt en accepteert hiervoor begeleiding van de MJD van Palier of een soortgelijke instelling;
14. Verdachte zorgt ervoor dat hij altijd bereikbaar is voor zijn begeleiders en behandelaren:
15. Verdachte werkt, in het geval van een door de reclassering en behandelaren geïndiceerde
crisissituatie, mee aan een tijdelijke terugplaatsing in de gesloten unit van de FPK of een
soortgelijke instelling;
16. Betrokkene werkt mee aan een Ambulant forensisch Psychiatrisch Toezicht (FPT) bij een nader te indiceren klinische behandelsetting, ook als dit betekent een time-out opname
van maximaal tweemaal een periode van zeven weken. Daarnaast worden er binnen het FPT afspraken gemaakt (na een klinisch traject) inzake onder andere tijdelijke crisisopvang;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Palier tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
bepaalt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
ten aanzien van dagvaarding I, feiten 1 en 2
heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop verdachte in vrijheid wordt gesteld na ommekomst van de ten uitvoer gelegde gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 22-002944-12;
ten aanzien van dagvaarding I, feiten 5 en 6 (parketnummer 09-827202-15)
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [slachtoffer 1]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] een bedrag van € 6.419,32, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 oktober 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit een bedrag van € 1.419,32 als vergoeding voor materiële schade en een bedrag van € 5.000,- als vergoeding voor immateriële schade;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat hij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 6.419,32, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 oktober 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit een bedrag van € 1.419,32 als vergoeding voor materiële schade en een bedrag van € 5.000,- als vergoeding voor immateriële schade;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting -
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
één dag;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in zijn vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst met parketnummer 54-827335-15 vermelde munitie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. J.A. van Steen, rechter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Wal, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juli 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 20153140, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche, District D, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 605).
2.Proces-verbaal van aangifte, blz. 73-74
3.Proces-verbaal verhoor aangever, blz. 88, iets onder het midden
4.Proces-verbaal van de terechtzitting van 24 maart 2016, het midden van blz. 3.
5.Proces-verbaal van de terechtzitting van 24 maart 2016, het midden van blz. 5.
6.Forensisch geneeskundig onderzoek naar aanleiding van een geweldsincident op 27 oktober 2015 in Zoetermeer, blz. 12 onder “7 Beantwoording vraagstelling”.
7.Forensisch geneeskundig onderzoek naar aanleiding van een geweldsincident op 27 oktober 2015 in Zoetermeer, blz. 11, 3e alinea
8.Forensisch geneeskundig onderzoek naar aanleiding van een geweldsincident op 27 oktober 2015 in Zoetermeer, blz. 12 laatste alinea en blz. 13 bovenaan
9.Proces-verbaal van de terechtzitting van 24 maart 2016, blz. 3, midden.
10.Proces-verbaal van aangifte, blz. 72, midden.
11.Proces-verbaal van aangifte, blz. 73, iets boven het midden.
12.Een geschrift, zijnde de uitwerking van het auditief opgenomen verhoor van verdachte bij de politie, blz. 469 laatste alinea.
13.Proces-verbaal van de terechtzitting van 24 maart 2016, blz. 4 vierde alinea.
14.Het proces-verbaal aantreffen en inbeslagname vuurwapen in perceel [adres 4] te Zoetermeer, blz. 24 t/m het midden van blz. 25. Proces-verbaal van bevindingen, blz. 30.
15.Proces-verbaal onderzoek autosleutels, blz. 242 t/m 244 derde alinea. Proces-verbaal van aangifte, blz. 171-172.
16.De verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 juni 2016
17.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 179. Proces-verbaal van aangifte, blz. 176-178.
18.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2015249610, van de politie eenheid Den Haag, District Zoetermeer – Leidschendam/Voorburg, basisteam Zoetermeer, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 51).
19.Proces-verbaal van aangifte, het midden van blz. 19.
20.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 25, eerste alinea.
21.Proces-verbaal verhoor van verdachte, blz. 34, eerste alinea.
22.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2015249610, van de politie eenheid Den Haag, District Zoetermeer – Leidschendam/Voorburg, basisteam Zoetermeer, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 51).
23.Proces-verbaal van aangifte, blz. 19, vierde alinea.
24.Een schriftelijk bescheid, te weten foto’s, blz. 45-51.
25.Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 34, zesde alinea.
26.Proces-verbaal van de terechtzitting van 24 maart 2016, blz. 6 onderaan en blz. 7 bovenaan.
27.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL 1500-2015298353, van de politie eenheid Den Haag, District Zoetermeer – Leidschendam/Voorburg, districtsrecherche Zoetermeer –Leidschendam/Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 109).
28.Proces-verbaal van aangifte, blz. 24-27.
29.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 81.
30.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 88.
31.Proces-verbaal verhoor [naam] , blz. 91.
32.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 juni 2016