ECLI:NL:RBDHA:2016:7913

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
C/09/502348 / FA RK 15-9956
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie na scheiding en de rol van bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Boelaars, verzocht de rechtbank om de kinderalimentatie voor hun minderjarige kind, geboren op [geboortedatum], te bepalen op € 500,00 per maand, met terugwerkende kracht vanaf 1 december 2014. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.M.A. Oud, voerde verweer en stelde dat de alimentatie niet hoger dan € 100,00 per maand zou moeten zijn, omdat de vrouw een bijstandsuitkering ontvangt. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 maart 2016, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.

De rechtbank overwoog dat de man als ouder primair verantwoordelijk is voor de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De rechtbank stelde vast dat een bijstandsuitkering niet kan worden aangemerkt als inkomen, maar slechts als een waarborg voor de noodzakelijke kosten van levensonderhoud. De rechtbank concludeerde dat de man voldoende draagkracht heeft om een hogere kinderalimentatie te betalen, en dat de bijstandsuitkering van de vrouw niet in mindering mag worden gebracht op de kinderalimentatie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de kinderalimentatie vastgesteld op € 340,00 per maand, met ingang van 12 november 2015. De rechtbank verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders verzochte af. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van ouders na een scheiding en de rol van bijstandsuitkeringen in alimentatiezaken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 15-9956
Zaaknummer: C/09/502348
Datum beschikking: 26 april 2016

Alimentatie

Beschikkingop het op 12 november 2015 bij de rechtbank te Rotterdam ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.J. Boelaars te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. D.M.A. Oud te [geboorteplaats] .

Procedure

Bij beschikking van de rechtbank te Rotterdam d.d. 18 december 2015 is onderhavige zaak verwezen naar deze rechtbank in de stand waarin die zich op dat moment bevond.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de op 22 december 2015 ingekomen stukken:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • de brief d.d. 16 november 2015 van de zijde van de vrouw, met bijlage;
en van:
  • de brief d.d. 10 maart 2016 van de zijde van de man, met bijlagen;
  • het faxbericht d.d. 10 maart 2016 van de zijde van de vrouw, met bijlagen.
Op 22 maart 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn de vrouw en de man, ieder vergezeld van hun advocaat, verschenen.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw luidt thans met ingang van 1 december 2014 de kinderalimentatie op € 500,00 per maand te bepalen, althans met ingang van een zodanige datum een zodanig bedrag vast te stellen als de rechtbank juist acht, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, dat hierna zal worden besproken, en concludeert thans tot afwijzing van het verzoek van de vrouw, danwel te bepalen dat hij met ingang van 22 december 2015, danwel de datum van de beschikking, een kinderalimentatie zal voldoen van € 100,00 per maand, danwel 200,00 per maand, danwel 307,00 per maand.

Feiten

  • Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad tot augustus 2014.
  • Zij zijn de ouders van de minderjarige, [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
  • De minderjarige verblijft bij de vrouw.

Beoordeling

De vrouw wil dat een door de man te betalen kinderalimentatie wordt vastgesteld. Volgens haar bedraagt de behoefte van de minderjarige € 500,00 per maand. De vrouw heeft geen financiële gegevens van de man. Zij gaat ervan uit dat de man voldoende draagkracht heeft om genoemd bedrag als kinderalimentatie te betalen. De vrouw stelt dat zij zelf nauwelijks draagkracht heeft om bij te dragen in de behoefte van de minderjarige, omdat zij een zogenaamde leen-bijstandsuitkering ontvangt. Ter terechtzitting heeft de vrouw ter toelichting verklaard dat partijen samen een woning bezitten die vanwege hun uiteengaan moet worden verkocht. In het geval bij verkoop van de woning een winst wordt gerealiseerd, dan gaat de gemeente ervan uit dat de vrouw vermogen heeft en moet zij de door haar ontvangen bijstandsuitkering terugbetalen. Als na verkoop een schuld resteert, dan hoeft de vrouw de uitkering niet terug te betalen.
De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw. Hij heeft ter toelichting hierop het volgende naar voren gebracht. Omdat de vrouw een bijstandsuitkering ontvangt, zal de door de man te betalen kinderalimentatie daarop in mindering worden gebracht. Dit leidt er toe dat de vrouw evenveel geld te besteden heeft en dat niets van de kinderalimentatie aan de minderjarige ten goede komt. De kinderalimentatie is daardoor eigenlijk verkapte partneralimentatie, aldus de man. Liever wil de man dat (1) geen alimentatie of (2) maximaal een bedrag van € 100,00 per maand wordt vastgesteld, omdat de gemeente in die gevallen de uitkering van de vrouw niet kort. De vrouw houdt dan per saldo hetzelfde inkomen per maand en de man is bereid vervolgens in natura kosten voor de minderjarige te voldoen. Als de rechtbank niet meegaat in dit verweer, dan wil de man graag dat (3) een bijdrage van € 200,00 wordt vastgesteld, nu hij dit bedrag al sinds in ieder geval december 2014 voldoet en dit bedrag al die tijd al op de uitkering van de vrouw in mindering wordt gebracht. Mocht de rechtbank ook aan dit verweer voorbij gaan, dan wil de man dat de rechtbank de te betalen kinderalimentatie uitrekent. Uit een berekening van de man zelf volgt dat hij met (4) een bedrag van € 307,00 per maand in de behoefte van de minderjarige kan voorzien.
De rechtbank overweegt als volgt.
Zoals ter terechtzitting besproken gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van de man en daarmee samenhangende conclusies onder 1 en 2. De rechtbank stelt voorop dat de man als ouder primair verantwoordelijk is naar behoefte en draagkracht te voorzien in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Voorts overweegt de rechtbank dat een bijstandsuitkering niet kan worden aangemerkt als inkomen. Een dergelijke uitkering wordt slechts verstrekt ter waarborg dat de gerechtigde, ook voor kinderen die tot zijn/haar gezin behoren, in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud kan voorzien. Een bijstandsuitkering is derhalve secundair van aard en wordt slechts verstrekt wanneer er geen primaire inkomensbronnen zijn zoals bij voorbeeld salaris, periodieke verstrekkingen of vermogen. Dit blijkt ook wel uit het gegeven dat de gemeente de vrouw geen definitieve uitkering heeft verstrekt vanwege de verwachting dat zij na verkoop van de woning liquide vermogen heeft waarop kan worden ingeteerd. In dit geval is de man – zo blijkt uit zijn maandelijkse betalingen van € 200,00 per maand en zijn eigen berekening dat hij een kinderalimentatie van € 307,00 per maand kan betalen – als primair verantwoordelijke in de gelegenheid te voorzien in de kosten van de minderjarige. Dit leidt ertoe dat de maatschappij minder bijstand – die anders dan de man aanneemt ook voor de minderjarige bedoeld is – aan de vrouw hoeft te verlenen. Gelet hierop ziet de rechtbank in het door de man gestelde – mede gelet ook op het verweer van de vrouw – geen (wettelijke) grond om af te wijken van de alimentatieregels, alsook de thans geldende uitkeringssystematiek.
De rechtbank gaat voorts voorbij aan het verweer van de man en zijn conclusie onder 3 dat de huidige situatie moet worden gehandhaafd. De man heeft immers zelf berekend dat de behoefte van de minderjarige hoger is en dat hij ook draagkracht heeft voor een hogere kinderalimentatie. Tussen partijen is ook geen overeenstemming dat de man de huidige lagere kinderalimentatie zal blijven voldoen. Gelet hierop, en nu de huidige door de man te betalen bijdrage niet is gebaseerd op een alimentatieberekening, ziet de rechtbank – mede gelet op het verweer van de vrouw – geen aanleiding de huidige lagere bijdrage als kinderalimentatie vast te stellen. De rechtbank zal derhalve in de het navolgende de hoogte van de behoefte van de minderjarige en de hoogte van de draagkracht van partijen beoordelen. De rechtbank zal zelf, zoals door partijen verzocht, een alimentatieberekening maken. Daarbij zal de rechtbank uitgaan van de door partijen overgelegde inkomensgegevens en niet de door hen overgelegde berekeningen, omdat deze (behoefte)berekeningen zijn gemaakt aan de hand van een onjuist tarief.
Ingangsdatum
De rechtbank zal de door de man te betalen kinderalimentatie vaststellen met ingang van 12 november 2015, zijnde datum dat de vrouw haar verzoekschrift bij de rechtbank te Rotterdam heeft ingediend. De man heeft vanaf die datum concreet rekening kunnen houden met de mogelijkheid dat hij (een hogere) kinderalimentatie zou moeten voldoen.
Behoefte minderjarige
Partijen verschillen van mening over de hoogte van het netto gezinsinkomen voor hun uiteengaan in 2014, en derhalve ook over de hoogte van de behoefte van de minderjarige.
De man had in 2014 blijkens zijn jaaropgaaf een inkomen van € 55.402,00 bruto. Op basis van een INA-berekening 2014-2, uitgaande van genoemd jaarinkomen, en de voor de man geldende algemene heffingskorting en de arbeidskorting, berekent de rechtbank zijn netto besteedbaar inkomen (NBI) op € 3.013,00 per maand.
Niet in geschil is dat de vrouw voor het uiteengaan van partijen geen inkomen had. Gelet hierop bedroeg het netto gezinsinkomen van partijen in 2014 € 3.013,00 per maand. Dit netto gezinsinkomen moet nog worden verhoogd met het kindgebondenbudget dat partijen in 2014 ontvingen van onweersproken € 86,00 per maand.
Dit netto gezinsinkomen van in totaal € 3.099,00 per maand, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarige toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (2) levert een tabelbedrag op van
€ 467,00 per maand. Gelet hierop stelt de rechtbank de behoefte van de minderjarige met wettelijke indexering vast op € 471,00 in 2015.
De rechtbank zal in het navolgende beoordelen in welke verhouding het aandeel in de behoefte van de minderjarige tussen de ouders moet worden verdeeld.
Draagkracht vrouw
Tussen partijen is niet in geschil dat ervan moet worden uitgegaan dat de vrouw een minimum draagkracht heeft van € 25,00 per maand.
Draagkracht man
De man had in 2015 blijkens zijn jaaropgaaf een inkomen van € 56.788,00 bruto. Op basis van een INA-berekening 2015-2, uitgaande van genoemd jaarinkomen, en de voor de man geldende algemene heffingskorting en de arbeidskorting, berekent de rechtbank zijn netto besteedbaar inkomen (NBI) op € 3.109,00 per maand.
Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 875,00)]. De draagkracht van de man is volgens de formule € 911,00 per maand (70% van 3.109-933-875).
Draagkrachtvergelijking
Gelet op het voorgaande bedraagt de gezamenlijke draagkracht van partijen in 2015
€ 936,00 per maand.
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 911/936 x 471 = € 458,00
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 25/936 x 471 =
€ 13,00
samen € 471,00
Derhalve komt van de totale behoefte van de minderjarige:
  • een gedeelte van € 458,00 per maand voor rekening van de man;
  • een gedeelte van € 13,00 per maand voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
De man wil dat met een zorgkorting van 25% rekening wordt gehouden. De vrouw gaat uit van een zorgkorting van 20%. Partijen hebben over de te hanteren korting geen overeenstemming bereikt, zodat de rechtbank uitgaat van de zorgkortingen uit het rapport Alimentatienormen. Nu de man afgerond twee dagen per week omgang heeft met de minderjarige (een weekend per twee weken en de helft van de schoolvakanties), geldt een percentage van 25. Nu de behoefte € 471,00 per maand bedraagt, is de zorgkorting een bedrag van € 118,00 per maand.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat de man met een bedrag van € 118,00 in natura in de kosten van de minderjarige voorziet en dat hij een kinderalimentatie van € 340,00 kan betalen. De rechtbank acht het redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven aldus te beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt de door de man met ingang van 12 november 2015 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , op € 340,00 per maand;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.M. van der Schenk, in tegenwoordigheid van
mr. R.A. Smit-Venema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2016.