ECLI:NL:RBDHA:2016:8215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 959
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterechte herziening van eenoudertoeslag studiefinanciering en bewijsvoering van samenwoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de herziening van de eenoudertoeslag studiefinanciering. Eiser, die in [woonplaats 1] woont, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarin werd gesteld dat hij vanaf mei 2013 niet meer in aanmerking kwam voor de éénoudertoeslag omdat hij samenwoonde met zijn vriendin. Eiser heeft betwist dat hij al in 2013 samenwoonde met zijn vriendin en heeft verklaard dat zij pas op 24 augustus 2015 zijn gaan samenwonen, kort voor hun huwelijk op 4 september 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de claim dat eiser en zijn vriendin al in 2013 samenwoonden. Een enkel Facebookbericht, in combinatie met de verklaring van eiser, werd door de rechtbank als onvoldoende beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij de verweerder ligt en dat deze niet is geslaagd in het aantonen van de samenwoning. Daarom werd het beroep van eiser gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en het besluit van 9 mei 2015 herroepen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het betalen van de proceskosten aan eiser en het vergoeden van het griffierecht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/959

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde mr. E.U.H. van de Schepop)
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft tegen het hierna onder 3 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij besluit van 14 juli 2015 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2016.
Eiser is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon] .

Overwegingen

Ontvankelijkheid beroep
1. De beslissing op bezwaar van 14 juli 2015 is niet aangetekend verzonden. Eiser stelt dat hij de beslissing op bezwaar niet heeft ontvangen, maar daarvan eerst op de hoogte kwam toen hij, naar aanleiding van een telefoongesprek, op 30 januari 2016 een kopie van de beslissing ontving.
De hoogste bestuursrechters hanteren als uitgangspunt dat in het geval de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het besluit is verzonden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat het onderhavige besluit is verzonden. De door verweerder geschetste algemene werkwijze van verzending van besluiten is daarvoor onvoldoende. Omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat het desbetreffende besluit wel moet zijn ontvangen zijn gesteld noch gebleken. Nu eiser het beroep op 5 februari 2016, derhalve kort na 30 januari 2016 heeft ingesteld, acht de rechtbank het beroep ontvankelijk.
De stelling van verweerder dat eiser vanwege het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar eerder beroep had moeten instellen volgt de rechtbank niet. Uit de zich bij de stukken bevindende telefoonnotitie van 29 januari 2016 (gedingstuk 15) volgt dat eiser een aantal keren telefonisch heeft geïnformeerd naar de beslissing, waarbij hem kennelijk telkens werd meegedeeld dat deze zou worden opgestuurd. Onder deze omstandigheden kan hem niet worden verweten dat hij niet eerder beroep tegen het uitblijven van een beslissing heeft ingesteld.
Feiten
2. Eiser heeft op 4 maart 2013 een aanvraag eenoudertoeslag studiefinanciering gedaan. Bij bericht van 15 maart 2013 is deze toeslag per 1 april 2013 aan eiser toegekend.
3. Bij bericht van 9 mei 2015 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij vanaf mei 2013 niet (meer) in aanmerking komt voor de éénoudertoeslag omdat hij een partner heeft. Als gevolg daarvan heeft eiser € 10.249,84 te veel studiefinanciering ontvangen, welke zal worden verrekend dan wel teruggevorderd.
Geschil4. In geschil is of verweerder terecht de eenoudertoeslag vanaf mei 2013 met terugwerkende kracht heeft beëindigd. Eiser stelt dat hij en zijn vriendin pas zijn gaan samenwonen op 24 augustus 2015, kort voor hun trouwen op 4 september 2015. Tot die tijd woonde eiser samen met zijn zoontje in [woonplaats 1] . Zijn vriendin woonde bij haar ouders in [woonplaats 2] en stond daar ook ingeschreven in de basisregistratie personen (brp). Op advies van de politie hebben eiser en zijn vriendin in april 2013 op facebook kenbaar gemaakt dat de vriendin verhuisd was naar het adres van eiser in [woonplaats 1] zodat de bedreigingen van de ex-man van eisers vriendin aan het adres van laatstgenoemde zouden eindigen of in elk geval afnemen.
4.1.
Verweerder stelt dat uit berichten op facebook blijkt dat eiser en zijn vriendin in april 2013 zijn gaan samenwonen op het adres van eiser in [woonplaats 1] . Op grond van de bepalingen in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt eisers vriendin daarom als partner van eiser aangemerkt en komt hij vanaf mei 2013 niet meer in aanmerking voor de éénoudertoeslag.
Beoordeling van het geschil
5. Ingevolge artikel 3.5, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), wordt aan een studerende zonder partner die een of meer kinderen heeft van jonger dan 18 jaren die niet tot het huishouden van een ander behoren, voor wie deze op grond van de Algemene Kinderbijslagwet aanspraak op kinderbijslag heeft, een toeslag voor een één-oudergezin toegekend.
In artikel 1.1 van de Wsf 2000 is bepaald dat onder partner wordt verstaan, de partner als bedoeld in artikel 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
5.1.
In artikel 3 van de Uitvoeringsregeling Awir is bepaald dat iemand die in de basisregistratie personen niet op zijn woonadres is ingeschreven, wordt geacht daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven, indien:
(…)
c. blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de basisregistratie personen (brp) voor de periode tot aan de datum van adreswijziging (…).
Waar iemand woont moet worden beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden.
6. Uitgangspunt bij een belastend besluit, zoals de hier aan de orde zijnde herziening van eisers éénoudertoeslag, is dat de bewijslast in eerste instantie op het bestuursorgaan rust. Verweerder moet derhalve bewijzen dat eiser vanaf mei 2013 niet meer voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 3.5 van de Wsf 2000. Gelet op het bepaalde in het hierboven genoemde artikel 3, aanhef en onder c, van de Uitvoeringsregeling dient in dit geval te blijken dat in weerwil van haar inschrijving in de brp op het adres van haar ouders in [woonplaats 2] , eisers vriendin al vanaf mei 2013 met hem in [woonplaats 1] samenwoonde.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder niet in bovengenoemde bewijslast geslaagd. Verweerder heeft gewezen op een facebook bericht waarin wordt vermeld dat eisers vriendin ‘in april 2013 is verhuisd naar [woonplaats 1] en bij haar liefde is gaan wonen’. Eiser heeft voor dit facebook bericht een verklaring gegeven die op het eerste gezicht niet heel onaannemelijk voorkomt. Verweerder heeft geen andere onderbouwing voor de samenwoning van eiser en zijn vriendin vanaf mei 2013 gegeven en heeft verder ook geen nader onderzoek in die zin verricht.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het beroep gegrond worden verklaard, zal de beslissing op bezwaar worden vernietigd en zal het besluit van 9 mei 2015 worden herroepen wegens onvoldoende feitelijke grondslag.
Proceskosten9. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 496 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- herroept het besluit van 9 mei 2015 en bepaalt dat deze uitspraak in zo verre in de plaats treedt van de vernietigde beslissing op bezwaar;
- veroordeelt verweerder de proceskosten tot een bedrag van € 496 aan eiser te voldoen;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 45 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.