ECLI:NL:RBDHA:2016:8228
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van verloving en gezinsband
In deze zaak heeft eiser, een Eritrese nationaliteit bezittende man, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van verloving werd afgewezen. De aanvraag was ingediend door referente, die eveneens de Eritrese nationaliteit heeft en in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft op 7 juli 2016 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken de zaak behandelde.
Eiser heeft aangevoerd dat de verloving met referente ten onrechte niet aannemelijk werd geacht door verweerder. Hij stelde dat er sprake was van een duurzame en exclusieve relatie, waarbij hij en referente elkaar van kinds af aan kenden en samen naar de kerk gingen. Na de vlucht van eiser naar Israël in 2011 en de vlucht van referente in 2013, hebben zij telefonisch contact onderhouden. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat er een feitelijke gezinsband bestond tussen hem en referente, en dat de gestelde verloving niet aannemelijk was.
De rechtbank overwoog dat het aan eiser was om aannemelijk te maken dat hij feitelijk tot het gezin van referente behoorde. De rechtbank concludeerde dat verweerder zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiser en referente niet konden aantonen dat er een gezinsband was. Bovendien werd de grief van eiser dat hij en referente ten onrechte niet waren gehoord in bezwaar, afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verweerder op basis van de feiten en omstandigheden van de zaak had mogen afzien van het horen van eiser en referente.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 juli 2016, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.