ECLI:NL:RBDHA:2016:8228

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
VK-15/19918
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van verloving en gezinsband

In deze zaak heeft eiser, een Eritrese nationaliteit bezittende man, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van verloving werd afgewezen. De aanvraag was ingediend door referente, die eveneens de Eritrese nationaliteit heeft en in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft op 7 juli 2016 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken de zaak behandelde.

Eiser heeft aangevoerd dat de verloving met referente ten onrechte niet aannemelijk werd geacht door verweerder. Hij stelde dat er sprake was van een duurzame en exclusieve relatie, waarbij hij en referente elkaar van kinds af aan kenden en samen naar de kerk gingen. Na de vlucht van eiser naar Israël in 2011 en de vlucht van referente in 2013, hebben zij telefonisch contact onderhouden. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat er een feitelijke gezinsband bestond tussen hem en referente, en dat de gestelde verloving niet aannemelijk was.

De rechtbank overwoog dat het aan eiser was om aannemelijk te maken dat hij feitelijk tot het gezin van referente behoorde. De rechtbank concludeerde dat verweerder zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiser en referente niet konden aantonen dat er een gezinsband was. Bovendien werd de grief van eiser dat hij en referente ten onrechte niet waren gehoord in bezwaar, afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verweerder op basis van de feiten en omstandigheden van de zaak had mogen afzien van het horen van eiser en referente.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 juli 2016, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/19918
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 7 juli 2016 in de zaak tussen
[naam], eiser,
gemachtigde: mr. F.A. van den Berg,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. L. Verheijen.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 oktober 2015 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 25 mei 2016. Eiser is ter zitting verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [naam referente] (hierna: referente) en A. Idris, tolk in de Tigrinya taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Eritrese nationaliteit. Referente, die eveneens de Eritrese nationaliteit heeft, is bij besluit van 10 september 2014 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 28 oktober 2014 heeft referente ten behoeve van eiser een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aangevraagd in het kader van nareis asiel. Referente heeft gesteld dat eiser haar verloofde is.
Op 10 juni 2015 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen het besluit van 10 juni 2015 ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden die gelden voor nareis. Daartoe voert verweerder aan dat de gestelde verloving niet aannemelijk is en dat niet is aangetoond dat eiser een feitelijke gezinsband heeft met referente.
3. Eiser heeft aangevoerd dat de verloving ten onrechte niet aannemelijk wordt geacht en dat er wel sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Eiser en referente kennen elkaar van kinds af aan, zij woonden in hetzelfde dorp en zijn aan elkaar uitgehuwelijkt. Zij gingen samen naar de kerk, naar feesten en familie. Na de vlucht van eiser in 2011 naar Israël hebben zij telefonisch contact met elkaar onderhouden, ook na de vlucht van referente in 2013. Zij hebben wekelijks contact met elkaar via telefoon en internet. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder hem en referente ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. In geschil is de gestelde verloving en of tussen eiser en referente reeds in het land van herkomst sprake was van een feitelijke gezinsband.
5. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), voor zover van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met de vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
a. (…);
b. de vreemdeling die als partner of meerderjarig kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling zodanig afhankelijk is van die vreemdeling, dat hij om die reden behoort tot diens gezin;
c. (…).
6. Uit paragraaf C2/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), voor zover van belang, blijkt dat de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 verleent, als is aangetoond dat de echtgeno(ot)t(e) of partner vóór binnenkomst van referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin hebben behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. Verder staat vermeld dat referent en zijn echtgeno(ot)t(e) of partner aannemelijk moeten maken dat buiten Nederland al sprake is geweest van samenwoning. Indien buiten Nederland geen samenwoning heeft plaatsgevonden, dan moeten de referent en zijn echtgeno(ot)t(e) of partner hiervoor een aannemelijke verklaring geven om in aanmerking te kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw.
7. De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat sprake is van een verloving en een (niet verbroken) gezinsband tussen hem en referente.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gelet op onder meer de tegenstrijdige en inconsistente verklaringen van referente in het nader gehoor tijdens de asielprocedure en de vragenlijst verloving van 20 april 2015 over de beweerde verloving, het al dan niet geplande huwelijk, wanneer zij eiser voor het laatst heeft gezien en de geboortedatum van eiser, de gestelde verloving niet aannemelijk is.
Eiser en referente hebben de door verweerder geconstateerde tegenstrijdigheden niet verklaard. Dat referente zich heeft vergist en niet kan rekenen is hiervoor geen genoegzame verklaring. Verder stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat eiser en referente nooit hebben samengewoond in Eritrea. Ook is niet gebleken dat eiser en referente ondanks dat zij niet samenwoonden een andere gezinsband hebben. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser en referente elkaar niet hebben gezien in een tijdsbestek van twee/drie jaar voorafgaand aan het vertrek van referente uit Eritrea. Dat zij wel telefonisch contact hebben onderhouden maakt het voorgaande niet anders, aangezien het nareisbeleid is bedoeld om de situatie te herstellen zoals die bestond op het moment dat de hoofdpersoon (referente) het land van herkomst verliet.
8. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser en referente niet aannemelijk gemaakt hebben dat eiser feitelijk heeft behoord tot het gezin van referente.
9. De grief van eiser dat verweerder hem en referente ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar, treft evenmin doel. Van het horen in bezwaar mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, de motivering van het besluit in eerste aanleg en de gronden van het bezwaarschrift, is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen van eiser en referente heeft mogen afzien.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.