ECLI:NL:RBDHA:2016:8232

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
VK-16/4075
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf in Nederland

In deze zaak heeft eiser, een Mongoolse nationaliteit bezittende persoon, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Buitenlandse Zaken, waarbij zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf in Nederland werd afgewezen. De aanvraag was ingediend op 17 september 2015 bij de Duitse ambassade in Mongolië en werd op 1 oktober 2015 afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd door de minister op 9 februari 2016 kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft aangevoerd dat de minister in het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft gehandeld door niet te horen naar de verklaringen van de garantsteller en referente, die beiden betrokken zijn bij zijn aanvraag.

De rechtbank heeft op 25 mei 2016 de zaak behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de minister ten onrechte had geoordeeld dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank stelde vast dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de sociale en economische binding van eiser met Mongolië niet was aangetoond. Bovendien had de minister nagelaten om relevante getuigen te horen, wat in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere uitspraak in acht moest worden genomen.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vergoed, vastgesteld op € 992,-, en het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser toegewezen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 7 juli 2016, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/4075
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 7 juli 2016 in de zaak tussen
[naam], eiser,
gemachtigde: mr. F.A. van den Berg,
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. L. Verheijen.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 februari 2016 (het bestreden besluit), waarbij het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een visum voor kort verblijf voor familiebezoek bij [naam garantsteller] (hierna: garantsteller) kennelijk ongegrond is verklaard.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 25 mei 2016. Eiser is ter zitting verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [naam referente], de moeder van eiser (hierna: referente). Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Mongolische nationaliteit. Op 17 september 2015 heeft eiser bij de Duitse ambassade in Ulan Bator (Mongolië) verzocht om afgifte voor een visum voor kort verblijf in Nederland. De Duitse ambassade heeft op 24 september 2015 een advies uitgebracht aan de Nederlandse ambassade in Beijing (China).
Bij besluit van 1 oktober 2015 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen het besluit van 1 oktober 2015 kennelijk ongegrond verklaard. De afwijzing is gebaseerd op artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode (Verordening (EG) [nummer visum]). Verweerder stelt dat niet gebleken is van een dusdanige sociale en economische binding van eiser met Mongolië dat tijdige terugkeer is gewaarborgd. Er zijn door eiser, de garantsteller en referente tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Eiser heeft verklaard dat hij ‘jobless’ is. Referente, eisers moeder, heeft verklaard dat eiser een economische opleiding volgt en recent het tweede jaar van deze vierjarige opleiding heeft afgerond. Hiervan zijn geen bewijsstukken overgelegd. De garantsteller heeft aangegeven dat eiser als veehouder bij zijn oom werkt, voor zijn werk paard rijdt, voor dit paard zorgt en zeer aan het dier gehecht is. Er is niet gebleken van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiser zouden dwingen naar Mongolië terug te keren. Eiser is jong, ongehuwd en woont bij familieleden in Mongolië. Verder heeft verweerder tegengeworpen dat de garantsteller heeft verklaard dat eiser in Nederland werk wil zoeken en dat het de wens van referente is dat eiser zich permanent bij haar in Nederland voegt.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat aan hetgeen door de garantsteller in bezwaar naar voren is gebracht voorbij moet worden gegaan, omdat dit is ingegeven door kwaadwillendheid. Referente verkeert deels in afhankelijke positie van de garantsteller omdat zij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is. Referente en de garantsteller hebben in het verleden een affectieve relatie gehad die is geëindigd wegens huiselijk geweld. Hier is aangifte van gedaan en aan referente is op grond van dit geweld een verblijfsvergunning verleend. Nu het door de garantsteller ingediende bezwaarschrift en de door referente verstrekte gegevens zo overduidelijk verschillen en eiser tweemaal eerder zijn moeder in Nederland heeft bezocht en tijdig is teruggekeerd, had het op de weg van verweerder gelegen om referente en/of de garantsteller in bezwaar nader te horen. Nu verweerder heeft afgezien van horen is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. Eiser heeft verder een studieverklaring overgelegd van de [naam universiteit] voor het studiejaar 2015-2016.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Op grond van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een bestuursorgaan, voordat het op bezwaar beslist, een belanghebbende in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Van horen mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb slechts worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De beslissing om met toepassing van laatstgenoemd artikellid van horen af te zien, dient te worden genomen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is gesteld.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de onderhavige procedure ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaarschrift en overweegt daartoe als volgt.
6. Het primaire besluit bevat slechts standaardmotiveringen voor de afwijzing van de aanvraag. Er is niet aangegeven welke bewijsstukken verweerder noodzakelijk acht om de sociale en economische binding met Mongolië aan te tonen. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting een verklaring gegeven voor het feit waarom zowel referente als de garantsteller een bezwaarschrift hebben ingediend. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder in de bezwaarfase aan referente een ‘vragenlijst visumaanvraag’ heeft toegezonden. Hieruit leidt de rechtbank af dat voor verweerder kennelijk een en ander nog onduidelijk was. Ook weegt zwaar dat eiser reeds tweemaal eerder naar referente in Nederland is gereisd en daarna weer tijdig is teruggekeerd naar Mongolië. Het lag daarom op de weg van verweerder om referente en/of garansteller op een hoorzitting nader te bevragen over de in bezwaar ingediende stukken en de naar voren gebrachte informatie.
Het beroep slaagt daarom.
7. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:2 in verbinding met artikel 7:3 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
8. Nu referente en/of garantsteller na vernietiging van het besluit alsnog gehoord moet(en) worden, en niet valt uit te sluiten dat verweerder hierna alsnog tot de conclusie komt dat eiser aan de voorwaarden voldoet voor een succesvolle aanvraag voor een visum kort verblijf, ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,
-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een
nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- (honderdenachtenzestig euro)
aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 992,- (negenhonderdentweeennegentig
euro) te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.