ECLI:NL:RBDHA:2016:8234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
SGR 16/3730, 16/5518, 16/4316, 16/5514
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en ongegrondverklaring beroepen inzake omgevingsvergunningen voor het kappen van populieren in Den Haag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2016 uitspraak gedaan over de verzoeken om voorlopige voorzieningen en de beroepen tegen de verleende omgevingsvergunningen voor het kappen van populieren. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, had meerdere omgevingsvergunningen verleend voor het kappen van in totaal 38 Canadese populieren, verspreid over verschillende locaties in de stad. Eiseres, een stichting, heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat de bomen in de week van 18 juli 2016 gekapt zouden worden.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunningen zijn verleend op basis van een rapport van een extern onderzoeksbureau, dat de conditie en veiligheid van de bomen had beoordeeld. Eiseres betwistte de zorgvuldigheid van dit onderzoek en stelde dat de bomen veilig konden blijven staan met regulier onderhoud. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten dat de veiligheid van de omgeving zwaarder woog dan het belang van het behoud van de bomen. De voorzieningenrechter wees de verzoeken om voorlopige voorzieningen af en verklaarde de beroepen ongegrond, waarbij hij benadrukte dat de kapvergunningen gepaard gingen met een herplantplicht.

De uitspraak benadrukt de afweging die gemaakt moet worden tussen de belangen van natuurbehoud en de veiligheid van de omgeving. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen bij de kap van de bomen, in het bijzonder de veiligheid, zwaarder wegen dan de belangen van de stichting om de bomen te behouden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 16/3730, SGR 16/5518, SGR 16/4316 en SGR 16/5514
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juli 2016 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G.G.M. Johannes,
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. M.M.C. van der Helm en mr. S. el Boustati).

Procesverloop

Zaaknummers SGR 16/3730 (beroep) en SGR 16/5518 (voorlopige voorziening)
Bij besluit van 29 oktober 2015 (primair besluit I) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van drie populieren aan de [adres 1] te [woonplaats] .
Bij besluit van 5 november 2015 (primair besluit II) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van twee populieren aan de [adres 13] en een populier aan de [adres 2] te [woonplaats] .
Bij besluit van 5 november 2015 (primair besluit III) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van een populier aan de [adres 3] te [woonplaats] .
Bij besluit van 5 november 2015 (primair besluit IV) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van zeven populieren aan de [adres 4] te [woonplaats] .
Bij besluit van 6 november 2015 (primair besluit V) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van acht populieren aan de [adres 5] te [woonplaats] .
Bij besluit van 6 november 2015 (primair besluit VI) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van een populier in het [adres 6] te [woonplaats] .
Bij besluit van 9 november 2015 (primair besluit VII) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van vier populieren aan de [adres 7] te [woonplaats]
.
Bij besluit van 6 november 2015 (primair besluit VIII) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van een populier aan de [adres 8] te [woonplaats] .
Bij besluit van 6 november 2015 (primair besluit IX) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van vier populieren aan de [adres 9] te [woonplaats] .
Bij besluit van 24 november 2015 (primair besluit X) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van een populier aan de [adres 10] te [woonplaats] .
Bij besluit van 24 november 2015 (primair besluit XI) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van een populier op het landgoed [adres 11] te [woonplaats] .
Bij besluit van 1 april 2016 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten gedeeltelijk gegrond en overigens ongegrond verklaard.
Zaaknummers SGR 16/4316 (beroep) en SGR 16/5514 (voorlopige voorziening)
Bij besluit van 4 december 2015 (primair besluit XII) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van vier populieren aan [adres 12] te [woonplaats] .
Bij besluit van 22 april 2016 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit I en II beroep ingesteld. Zij heeft voorts de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar voorzitter, [voorzitter stichting] , bijgestaan door de gemachtigde en vergezeld van [persoon 1] , boomtaxateur bij [bedrijf 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, vergezeld van ing. [persoon 2] , beleidsmedewerker [bedrijf 2] bij de gemeente [woonplaats] .

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. In opdracht van de gemeente heeft [bedrijf 3] een onderzoek naar de conditie en veiligheid van 7.000 populieren binnen de gemeente uitgevoerd. De resultaten zijn neergelegd in het rapport van 4 juli 2014. Daarbij is geconcludeerd dat ongeveer 900 populieren er zo slecht aan toe zijn dat zij binnen twee jaar gekapt en vervangen moeten worden. Verweerder heeft naar aanleiding van dit rapport in november 2014 het “Vervangingsplan populieren” vastgesteld. De gemeente Den Haag heeft in het kader van dit vervangingsplan diverse aanvragen om een kapvergunning ingediend. De gemeentelijke groenbeheerders hebben in het kader van de beoordeling van de aanvragen ten aanzien van straten waarin de kap van populieren is voorzien een belangenafwegings-formulier ingevuld.
3.1
Verweerder heeft bij de primaire besluiten I tot en met XII vergunningen verleend voor het kappen van in totaal 38 Canadese populieren. Aan alle vergunningen is het voorschrift verbonden dat gedurende het broedseizoen (15 maart tot en met 15 juli) geen gebruik mag worden gemaakt van de vergunning. Tevens is in alle gevallen een herplantplicht opgelegd.
3.2
Verweerder heeft bij bestreden besluit I en II conform de adviezen van de Adviescommissie bezwaarschriften besloten. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat primair besluit XI (de boom op landgoed [adres 11] ) en primair besluit IV, voor zover dat ziet op de boom aan de [adres 4] met nummer 501, zijn ingetrokken. Voor het overige zijn de bezwaren ongegrond verklaard en de primaire besluiten in stand gelaten.
4. De voorzieningenrechter acht een spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening aanwezig nu verweerder voornemens is de bomen in de week van 18 juli 2016 te kappen.
5.1
De aanvraag voor de omgevingsvergunning om het kappen van bomen dient te worden beoordeeld aan de hand van de artikelen 2:87 en 2:88 van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (hierna: APV). Dit volgt artikel 2.2, eerste lid, onder g, in samenhang met artikel 2.18 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
5.2
Ingevolge artikel 2:87, eerste lid, van de APV, is het verboden een houtopstand zonder vergunning van het bevoegd gezag te vellen of te doen vellen.
5.3
Ingevolge artikel 2:88, eerste lid, van de APV kan het bevoegd gezag de vergunning of ontheffing, als bedoeld in artikel 2:87, eerste lid, weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:
  • natuur-, educatieve en milieuwaarden;
  • belevings- en gebruikswaarden.
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand, blijkens de bewoordingen van artikel 2:88, eerste lid, van de APV, een discretionaire bevoegdheid van verweerder is. De aanwending van die bevoegdheid wordt door de voorzieningenrechter terughoudend getoetst. Ter beoordeling is of verweerder na afweging van de in het geding zijnde belangen in redelijkheid het belang bij de kap van de bomen groter heeft kunnen achten dan het belang bij handhaving van de bomen.
Zaaknummers SGR 16/3730 (beroep) en SGR 16/5518 (voorlopige voorziening)
7.1
De voorzieningenrechter constateert – gelet op de beroepschriften en het verhandelde ter zitting – dat eiseres bestreden besluit I slechts bestrijdt voor zover daarbij primair besluit I ( [adres 1] ), II ( [adres 13] en [adres 2] ), V ( [adres 5] ), VI ( [adres 6] ), VII ( [adres 7] ), VIII ( [adres 8] ), IX ( [adres 9] ), XI ( [adres 11] ) zijn gehandhaafd.
7.2
Eiseres betoogt dat verweerder primair besluit XI, dat ziet op het kappen van een populier op landgoed [adres 11] , heeft ingetrokken omdat nader onderzoek moest worden gedaan naar de vraag of kap van de boom in strijd zou zijn met de Ffw. Mocht de kap van de boom niet in strijd met de Ffw blijken te zijn, blijft eiseres zich verzetten tegen de kap van de boom. De voorzieningenrechter overweegt dat, nu verweerder bij bestreden besluit I primair besluit XI heeft ingetrokken, de kap van de boom op landgoed [adres 11] niet voorligt in deze procedure.
7.3
Eiseres betoogt dat bestreden besluit I om verschillende redenen niet had mogen worden gebaseerd op het onderzoek van [bedrijf 3] . Voorts acht zij het in veel gevallen mogelijk dat de bomen worden gehandhaafd omdat de veiligheid van de omgeving ook met deskundige snoei kan worden bewaakt.
8.1
[bedrijf 3] heeft bij de beoordeling van de populieren de volgende criteria gehanteerd: conditie, veiligheid en beheerbaarheid. Blijkens het rapport van 4 juli 2014 is bij de beoordeling van de conditie met name gekeken naar de scheutlengte, kroonstructuur en de bladgrootte, -kleur en -bezetting. Tevens is gelet op symptomen die wijzen op een aantasting (insecten, bacteriën, virussen en schimmels). Bij de beoordeling van de veiligheid is gekeken naar biologische en mechanische aspecten die van invloed kunnen zijn op de stabiliteit en de breukveiligheid van de boom. Voorbeelden hiervan zijn aantastingen, holten, scheuren, zware takken en plakoksels. Deze kunnen leiden tot een verhoogde kans op stambreuk, takbreuk of windworp. De beheerbaarheid van de bomen is beoordeeld aan de hand van diverse factoren. Conditie en veiligheid spelen daarbij een rol. Daarnaast zijn onder andere de standplaats, de groeifase, de boomsoort en het boombeeld bepalend. [bedrijf 3] heeft de conditie, veiligheid en beheerbaarheid van elke beoordeelde boom gewaardeerd met een cijfer van 1 tot en met 10. Vervolgens zijn deze cijfers met elkaar vermenigvuldigd om te komen tot een zogeheten kwaliteitsgetal van de boom. De kwaliteitsgetallen zijn ingedeeld in categorieën en aan elke categorie is een bepaalde vervangingsduur verbonden. [bedrijf 3] adviseert bomen met een kwaliteitsgetal tussen de 0 en de 50 binnen twee jaar te vervangen. Bomen met een kwaliteitsgetal tussen de 51 en 200 zouden binnen twee tot vijf jaar moeten worden vervangen. De bomen met een kwaliteitsgetal tussen de 201 en 1000 hoeven niet te worden vervangen, aldus [bedrijf 3] .
8.2
Eiseres heeft zich ter zitting akkoord verklaard met de drie gehanteerde criteria. Zij heeft daarbij evenwel de kanttekening geplaatst dat [bedrijf 3] de criteria onvoldoende heeft afgebakend. Eiseres stelt voorts dat de vermenigvuldiging van de cijfers voor de drie criteria tot een betekenisloze uitkomst leidt. Aan dit zogeheten kwaliteitsgetal is bovendien ten onrechte en zonder onderbouwing een vervangingstermijn gekoppeld.
8.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de criteria conditie, veiligheid en beheerbaarheid kunnen hanteren bij de beoordeling van de handhaafbaarheid van een boom. Deze criteria zijn voorts toereikend omschreven. Dat eiseres daar mogelijk een deels andere invulling aan zou hebben gegeven, biedt geen grond voor een ander oordeel. Voorts ziet de voorzieningenrechter in de wijze waarop vervolgens tot het kwaliteitsgetal wordt gekomen geen aanleiding voor het oordeel dat dit tot een zodanig onjuist beeld leidt dat deze beoordelingssystematiek niet kan worden gehanteerd. Daarbij is in aanmerking genomen dat dit kwaliteitsgetal slechts een hulpmiddel is om te komen tot een indeling in vervangingscategorieën. Verweerder heeft in dit kader ter zitting nader toegelicht dat ook zonder dit kwaliteitsgetal op basis van de drie criteria tot een zelfde soort uitkomst zou zijn gekomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk geworden dat de door verweerder gehanteerde indeling in vervangingscategorieën de toets der kritiek niet kan doorstaan. Eiseres heeft ten aanzien van deze indeling ook geen draagkrachtige argumenten aangedragen, maar zich eigenlijk beperkt tot het ter discussie stellen van deze indeling. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat de door eiseres ingeschakelde deskundige Van Amerongen ter zitting heeft aangegeven zich aan te sluiten bij de constatering dat de levensduur van de onderhavige populieren beperkt is en dat de staat van de bomen dermate zal verslechteren dat zij in ieder geval binnen twintig jaar moeten worden gekapt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter brengt het voorgaande met zich dat het verweerder vrij stond om op basis van de gehanteerde beoordelingssystematiek te komen tot een stelsel van gefaseerd kappen.
9.1
Eiseres voert aan dat het onderzoek van [bedrijf 3] onzorgvuldig is geweest. Zij heeft berekend dat [bedrijf 3] (exclusief reistijd tussen de bomen en pauzes) minder dan tien minuten onderzoekstijd per boom had. Eiseres betoogt voorts dat [bedrijf 3] de dikte van de uitgebroken takken niet heeft gemeld. Dit roept bij haar de vraag op of wel is voldaan aan de landelijke norm dat de breuk van takken met een diameter van minder dan vier centimeter niet onder de noemer "takbreuk" valt. Voorts is sprake van achterstallig onderhoud, wat bij de beoordeling op het criterium veiligheid een vertekend beeld geeft. [bedrijf 3] had de veiligheid van de bomen moeten beoordelen aan de hand van de verwachte situatie na een snoeibeurt, aldus eiseres. Dat het onderzoek van [bedrijf 3] onzorgvuldig is, blijkt tevens uit de contra-expertise die technisch onderzoeksbureau [bedrijf 4] op verzoek van verweerder heeft verricht naar de bomen aan de [adres 14] . De kwaliteitsgetallen waar [bedrijf 4] op uitkomt zijn steevast hoger dan die van [bedrijf 3] . Daaruit blijkt volgens eiseres dat het onderzoek van [bedrijf 3] niet reproduceerbaar is. Daarnaast heeft [bedrijf 1] op verzoek van eiseres vijf straten met populieren bekeken. Ook deze bomen zijn door [bedrijf 1] hoger beoordeeld dan door [bedrijf 3] .
9.2
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek van [bedrijf 3] niet zorgvuldig kan zijn geweest vanwege de onderzoekstijd per boom. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, bevinden de te kappen bomen zich op korte afstand van elkaar, in dezelfde straat of wijk. Aannemelijk is dan ook dat de reistijd veelal verwaarloosbaar was. Ook overigens is niet gebleken dat het onderzoek per boom ontoereikend is geweest. Verweerder heeft ter zitting tevens toegelicht dat [bedrijf 3] – conform de landelijke normen – alleen heeft aangegeven dat sprake was van takbreuk, indien de afgebroken takken dikker waren dan vier centimeter en de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding hier aan te twijfelen.
9.3
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat [bedrijf 3] mocht uitgaan van de staat van de bomen, zoals zij op het moment van onderzoek zijn aangetroffen. Dat er sprake was van achterstallig onderhoud op relevante schaal is niet onderbouwd. Daarnaast heeft [bedrijf 3] in haar rapport toereikend toegelicht dat het snoeien van bomen waarbij takbreuk is opgetreden geen duurzame oplossing is. Op de resterende takstoompen zullen zich namelijk nieuwe takken ontwikkelen. Dit doet de gewichtsbelasting weer toenemen en de aanhechtingen van de nieuwe takken zullen zwakker zijn dan die van de "reguliere" takken met meer breukgevaar tot gevolg.
9.4
Dat [bedrijf 4] en [bedrijf 1] de bomen hoger hebben ingeschat wat betreft veiligheid dan [bedrijf 3] brengt als zodanig naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog niet met zich dat het onderzoek van [bedrijf 3] onzorgvuldig is geweest. Daargelaten dat het onderzoek van [bedrijf 4] ziet op andere bomen dan hier aan de orde, heeft [bedrijf 4] blijkens haar rapport van november 2014 op twee punten bij de beoordeling van het aspect "veiligheid" een ander uitgangspunt gehanteerd dan [bedrijf 3] . Dit betekent dat de onderzoeksresultaten van [bedrijf 4] en [bedrijf 3] naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet goed vergelijkbaar zijn. Dat [bedrijf 1] de bomen een betere beoordeling dan [bedrijf 3] heeft gegeven, leidt evenmin tot het oordeel dat verweerder het onderzoek van [bedrijf 3] niet aan de vergunningverlening ten grondslag heeft mogen leggen. [bedrijf 1] heeft de veiligheid van de bomen namelijk na afloop van een eventuele snoei beoordeeld. Bovendien heeft [bedrijf 1] slechts één van de in deze procedure voorliggende straten onderzocht.
9.5
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in beginsel de beoordeling van de bomen door [bedrijf 3] heeft mogen overnemen.
10.1
Eiseres heeft ook gronden gericht tegen de kapvergunningen voor een aantal specifieke bomen. Zij voert aan dat boom nummer 5 aan de [adres 1] , de vier bomen aan de [adres 9] , de acht bomen aan de [adres 5] , de twee bomen aan de [adres 13] en de boom aan de [adres 2] , de boom in het [adres 6] en de boom aan de [adres 8] onderdeel uitmaken van de stedelijke groene hoofdstructuur. Diverse vleermuizen hebben daar hun foerageergebied.
10.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het enkele feit dat een aantal van de te kappen bomen tot de stedelijke groene hoofdstructuur behoren, niet met zich brengt dat de boom niet mag worden gekapt. Nu aan de kap van elke boom een herplantplicht is verbonden, heeft verweerder het aspect van de stedelijke groene hoofdstructuur voldoende bij zijn beoordeling betrokken. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat onderzoeksbureau [bedrijf 5] in opdracht van verweerder een ecologische quickscan heeft uitgevoerd naar de vraag of de voorgenomen bomenkap in de wijk [wijknaam 1] in strijd is met de Flora- en faunawet (Ffw). In het rapport van 10 augustus 2015 wordt geconcludeerd dat de kap van een aantal specifieke bomen mogelijk kan leiden tot strijd met de Ffw. De voorzieningenrechter stelt evenwel vast dat in de onderhavige procedure geen kapvergunningen ten aanzien van deze bomen voorliggen. [bedrijf 5] concludeert in de quickscan voorts dat de onderhavige bomen zouden kunnen behoren tot de vliegroute of het foerageergebied van diverse soorten vleermuizen. In alle gevallen zijn er echter ruim voldoende alternatieven. De mogelijke vliegroutes en foerageergebieden zijn dus niet essentieel, aldus [bedrijf 5] . Gelet op deze onderzoeksbevindingen heeft verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt kunnen stellen dat de kap van de onder 10.1 genoemde bomen niet in strijd is met de Ffw.
11.1
Eiseres heeft ten aanzien van de vier bomen aan de [adres 9] , vijf van de bomen aan de [adres 5] (nummers 359, 361, 362, 363 en 436), de boom aan de [adres 2] (nummer 10), de boom in het [adres 6] en één van de bomen aan de [adres 7] (nummer 157) betoogd dat zij bij de schouw van deze bomen geen gevaarlijke takbreuk heeft waargenomen. Met regulier onderhoud zijn de bomen nog jaren te behouden. Voorts is het mogelijk een grotere bosschage of een hek bij de boom aan de [adres 2] , de boom in het [adres 6] en de boom aan de [adres 8] te plaatsen. Het risico voor de omgeving bij takbreuk wordt daardoor verminderd.
11.2
Ter zitting is gebleken dat de stelling van eiseres dat bij voornoemde bomen geen sprake is van gevaarlijke takbreuk is gebaseerd op de waarnemingen van de voorzitter van eiseres, [voorzitter stichting] . Zij heeft desgevraagd medegedeeld dat zij geen bijzondere deskundigheid heeft op het gebied van bomen. Eiseres' stelling is voorts niet onderbouwd met een eigen deskundigenrapport dat ziet op deze specifieke bomen. De stelling dat de bomen geen veiligheidsrisico voor de omgeving vormen kan daarom niet slagen. Het betoog dat niet gekapt mag worden, omdat er minder gevaar voor de omgeving bestaat indien een bosschage of hek rondom de bomen wordt geplaatst, slaagt evenmin. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, blijft de mogelijkheid bestaan dat personen zich onder de boom begeven, zodat de veiligheid alsnog in het geding is.
12. Alles overziende is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen die zijn gediend bij het kappen van de bomen – in het bijzonder de veiligheid – zwaarder wegen dan het belang om de bomen te handhaven. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat de mogelijkheid om de populieren door middel van snoei langer te handhaven geen deel uitmaakt van het beoordelingskader zoals neergelegd in artikel 2:88, eerste lid, van de APV.
13. Het beroep tegen bestreden besluit I is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
Zaaknummers SGR 16/4316 (beroep) en SGR 16/5514 (voorlopige voorziening)
14.1
Verweerder heeft bij bestreden besluit II de kapvergunning voor vier populieren aan [adres 12] gehandhaafd. Eiseres betoogt dat verweerder misbruik van procesrecht heeft gemaakt door bij bestreden besluit II slechts haar bezwaar tegen één primair besluit te behandelen. Verweerder heeft namelijk ook ten aanzien van negen andere straten ( [adres 15] , [adres 16] , [adres 17] , [adres 18] , [adres 19] , [adres 20] , [adres 21] , [adres 22] en [adres 23] ) vergunningen voor de kap van populieren verleend. Door op elk van de primaire besluiten een afzonderlijke beslissing op bezwaar te nemen, is het verschuldigde griffierecht zodanig hoog dat het eiseres financieel onmogelijk wordt gemaakt om in rechte op te komen tegen de voorgenomen kap. Eiseres heeft de voorzieningenrechter verzocht de kapvergunningen voor de bomen aan voornoemde straten bij deze procedure te betrekken.
14.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat op afzonderlijke primaire besluiten afzonderlijke beslissingen op bezwaar worden genomen. Bovendien heeft verweerder ter zitting gemotiveerd dat – anders dan bij de vergunningen die zijn verleend bij primair besluit I tot en met XI – ook diverse omwonenden bezwaar hadden gemaakt tegen een deel van de onder 16.1 genoemde kapvergunningen. Het was daarom ongewenst om de tien primaire besluiten in één beslissing op bezwaar te behandelen.
14.3
Gelet op het voorgaande en omdat de beroepstermijn tegen de beslissingen op bezwaar tegen de kapvergunningen voor de bomen aan de onder 16.1 genoemde negen straten ongebruikt is verstreken, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om eiseres’ beroep tegen bestreden besluit II mede gericht te achten tegen de overige beslissingen op bezwaar.
15.1
Eiseres betoogt ten aanzien van de te kappen populieren aan [adres 12] dat [bedrijf 3] zeven populieren dezelfde beoordeling heeft gegeven, terwijl er maar vier worden gekapt. Voorts is in de ecologische quickscan van [bedrijf 5] alleen naar de rust- en verblijfsplaatsen van vleermuizen gekeken. De foerageerroutes zijn echter ook beschermd. Tot slot vermeldt de ecologische quickscan niet dat de boom met nummer 66 een nest heeft. Verweerder heeft niet onderzocht of dit nest wordt gebruikt.
15.2
De voorzieningenrechter overweegt dat in deze procedure alleen de verleende kapvergunning (primair besluit XII) voorligt. Dat betekent dat niet kan worden beoordeeld of andere bomen al dan niet ten onrechte anders zijn beoordeeld. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat blijkens de ecologische quickscan van [bedrijf 5] voor de wijk [wijknaam 2] van 12 oktober 2015 ook onderzoek is gedaan naar de foerageerroutes van vleermuizen. De quickscan vermeldt dat diverse soorten vleermuizen de bomen zouden kunnen gebruiken als vliegroute of foerageergebied, maar dat de onderhavige bomen daarvoor niet essentieel zijn omdat er voldoende alternatieven beschikbaar zijn. Dat [voorzitter stichting] in één van de te kappen bomen een nest heeft waargenomen, brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet met zich dat deze boom niet mag worden gekapt. In de vergunning is immers opgenomen dat niet tijdens het broedseizoen mag worden gekapt. Verweerder heeft voorts ter zitting toegelicht dat voorafgaand aan de kap zal worden gecontroleerd of de bomen nesten hebben die worden gebruikt.
16. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft mogen besluiten de vier populieren aan [adres 12] te kappen.
17. Het beroep tegen bestreden besluit II is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen tegen bestreden besluit I en II ongegrond;
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.