ECLI:NL:RBDHA:2016:8247

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
09/797173-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging van jihadverdachte wegens vermoedelijk overlijden

Op 20 juli 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een jihadverdachte, geboren in 1981, die vermoedelijk is omgekomen. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld na een zitting op 6 juli 2016, waar de raadsvrouw van de verdachte, mr. T.M.D. Buruma, aanvoerde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging. De officier van justitie, mr. I. Doves, betoogde dat het OM ontvankelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in augustus 2014 naar Irak is gereisd om zich bij ISIS aan te sluiten en dat er berichten zijn over zijn mogelijke dood in een zelfmoordaanslag in februari 2015. Ondanks het ontbreken van hard bewijs van overlijden, concludeert de rechtbank dat het overlijden van de verdachte hoogstwaarschijnlijk is, gezien het tijdsverloop en het gebrek aan communicatie sinds februari 2015. De rechtbank verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte op basis van artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/797173-15
Datum uitspraak: 20 juli 2016
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 juli 2016.
De raadsvrouw van de verdachte, mr. T.M.D. Buruma, advocaat te Amsterdam, heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de afwezigheid van de verdachte toe te lichten en een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak te doen.
De officier van justitie, mr. I. Doves, heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte en zich verzet tegen aanhouding van de behandeling van de zaak.
Om proceseconomische redenen heeft de rechtbank de zaak inhoudelijk behandeld en kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 juli 2014 te Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, in het openbaar, mondeling en/of bij afbeelding en/of geschrift heeft aangezet tot haat en/of tot discriminatie van mensen (als bedoeld in artikel 90quater Wetboek van Strafboek), en/of tot gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten de Joden althans mensen van Joodse afkomst, wegens hun ras en/of godsdienst, door meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging, althans alleen, in het openbaar te roepen/zeggen:
"Khabar Khabar ya Yahudm Yaish Mohammad Sawa ya'ud." en/of "Khaybar Khaybar,
ya yahud, Jaish Muhammad, sa yahud." en/of "Khaybar, Khaybar, ya yahud, jaishu Mohammed sa ya'ud.", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
en/of
Wij blijven spreken totdat Shaam gezuiverd wordt van deze Joden." (...) "Ja, we spreken van de Joden. Zijn de Joden niet diegene die in het gebied wonen? Zijn de Joden niet diegene die in 1948 naar Shaam zijn geëmigreerd? Ja dat zijn de Joden. Mensen noemen hen Zionisten, maar wij noemen hen Joden", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
en/of
"Dood aan de Zionist. Vuile Joden. Dood aan de Zionist."
EN/OF
hij op of omstreeks 24 juli 2014 te Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, in het openbaar, mondeling en/of bij afbeelding en/of geschrift zich opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten de Joden althans mensen van Joodse afkomst, wegens hun ras en/of geloof, door meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging, althans alleen, te roepen/zeggen:
"Khabar Khabar ya Yahudm Yaish Mohammad Sawa ya'ud" en/of "Khaybar Khaybar,
ya yahud, Jaish Muhammad, sa yahud" en/of "Khaybar, Khaybar, ya yahud, jaishu
Mohammed sa ya'ud", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
en/of
Wij blijven spreken totdat Shaam gezuiverd wordt van deze Joden." (...) "Ja, we spreken van de Joden. Zijn de Joden niet diegene die in het gebied wonen? Zijn de Joden niet diegene die in 1948 naar Shaam zijn geëmigreerd? Ja dat zijn de Joden. Mensen noemen hen Zionisten, maar wij noemen hen Joden", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
en/of
"Dood aan de Zionist. Vuile Joden. Dood aan de Zionist."

3.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte en daartoe aangevoerd dat het vervolgingsrecht is komen te vervallen op grond van artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht. Volgens de raadsvrouw kan het overlijden van de verdachte als zeker worden beschouwd. Indien wordt geoordeeld dat het overlijden onvoldoende zeker is, dient, gezien de verlopen termijn, in ieder geval een rechtsvermoeden van overlijden te worden aangenomen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging nu niet is voldaan aan de criteria op grond waarvan een rechtsvermoeden van overlijden zou kunnen worden afgegeven. Er kan niet zonder meer worden uitgegaan van de juistheid van de feiten en omstandigheden in onderhavige zaak.
Voorts hebben personen die deelnemen aan de gewapende strijd er belang bij om hun dood voor te wenden teneinde aan vervolging te ontkomen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij haar oordeel uit van de volgende feiten en omstandigheden:
1. De verdachte is in augustus 2014 naar Irak gereisd om zich vermoedelijk bij ISIS aan te sluiten;
2. Op 4 februari 2015 plaatst de Volkskrant, “www.volkskrant.nl/buitenland/-is-meldt-zelfmoordaanslag-nederlander~a3844415/”, een bericht dat een Nederlandse jihadist volgens mediaberichten in het Iraakse Fallujah een zelfmoordaanslag heeft gepleegd. De Site Intelligence Group meldde dat “[i]n its latest al-Bayan Radio broadcast, the IS reported a suicide bombing by a Dutch fighter, [verdachte] , in al-Fallujah”;
3. Op 4 februari 2015 wordt op de twitteraccount van Abdullah Gharb de tweet “ [verdachte] , bekend van Straatdawah heeft een martelaarsoperatie uitgevoerd in Falluja” geplaatst;
4. Op 5 februari 2015 wordt door ‘Haaritha’ de tweet “the brother who did the Isthishadie in Falluja is our brother [verdachte] from the Netherlands” geplaatst;
5. Op 7 februari 2015 heeft verbalisant gesproken met de (toenmalige) vrouw van de verdachte, [betrokkene 1] . De vrouw van de verdachte heeft verklaard dat zij het nieuws heeft vernomen via twitter en het journaal.
De vrouw van de verdachte heeft verklaard dat zij na verdachtes vertrek wilde scheiden van hem;
6. Op 10 februari 2015 is er met het twitterprofiel “@souhman3” een video getiteld “mijn wilsbeschikking” geretweet.
Daarnaast is op 10 februari 2015 op de website “www.pietervanostaeyen.com/2015/02/10/ [verdachte] -dit-is-mijn-wilsbeschikking/” een video getiteld “ [verdachte] - Dit is mijn wilsbeschikking” geplaatst. Hierbij opgenomen is de tekst “Video testimonial in Dutch of ISIS foreign fighter [verdachte] ( [verdachte] from Amsterdam). Killed in a suicide attack around Falujah, Iraq. Repored killed on February 4, 2015 bij official ISIS media accounts.”
Verbalisant heeft de man links op de video herkend als de verdachte;
7. De rechtbank heeft de video genaamd “Dit is mijn wilsbeschikking” bekeken en vastgesteld dat de verdachte in de video door middel van een tekst boven in beeld “martelaar” wordt genoemd en ook blijk geeft zich op te maken voor het martelaarschap. De verdachte roept op een martelaarsdood te sterven. De video eindigt met het beeld van een ontploffing;
8. Op 13 februari 2015 hebben verbalisanten gesproken met de vader van de verdachte, [betrokkene 2] . De vader van de verdachte heeft verklaard dat hij bijna zeker weet dat [verdachte] niet meer in leven is. Er zijn al drie weken geen berichten meer gekomen van [verdachte] . Deze berichten kwamen via de vrouw van [verdachte] , zij had na zijn vertrek nog wel contact met hem. Voor zijn vertrek naar Irak in augustus had hij minimaal één keer per week contact met [verdachte] . Hij heeft [verdachte] drie dagen voor zijn vertrek voor het laatst gezien. [verdachte] was toen erg stil en hij had het gevoel dat er iets niet goed was. Hij wilde geen contact meer met [verdachte] vanuit Irak.
Op 5 februari 2015 heeft zijn dochter hem verteld dat er iets met [verdachte] was en heeft hem een nieuwsbericht op haar telefoon laten zien. Die dag is hij ook gebeld door familie en vrienden uit Nederland en het buitenland. Op 6 februari 2015 is hij naar de moskee in Hoofddorp gegaan en heeft het bericht medegedeeld aan de Imam. De Imam heeft tijdens het gebed medegedeeld dat zijn zoon was overleden. Na de dienst hebben enkele honderden mensen hem en zijn twee zoons gecondoleerd. In de dagen daarna zijn er veel mensen op bezoek geweest om te condoleren.
De vader van de verdachte heeft voorts verklaard dat hij geen officieel bericht heeft ontvangen, maar dat zijn gevoel zegt dat [verdachte] er echt niet meer is.
Verbalisanten hebben opgemerkt dat de vader van de verdachte echt verdriet heeft door het vermoedelijke overlijden van zijn zoon;
9. Met het twitterprofiel “@ [verdachte] ”, vermoedelijk het profiel van de verdachte, zijn tot 10 januari 2015 759 tweets geplaatst;
10. Sinds 4 februari 2015 is niets meer van verdachte vernomen.
De rechtbank meent dat thans - zonder stoffelijk overschot, beelden van het overlijden of directe getuigen - niet met zekerheid geconcludeerd kan worden dat verdachte overleden is. Evenwel is de rechtbank van oordeel dat het overlijden van de verdachte op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, hoogst waarschijnlijk is. De rechtbank heeft bij dit oordeel ook het tijdsverloop van anderhalf jaar dat verstreken is sinds iets van verdachte is vernomen en het gegeven dat er geen enkele andere aanwijzing is geweest dat verdachte nog in leven is, in aanmerking genomen. Bovendien acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat er nog feiten of omstandigheden aan het licht zullen komen die nader licht zouden kunnen werpen op de vraag of verdachte nog in leven is. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het criterium van artikel 1:413 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het hoogst waarschijnlijk dat de verdachte is overleden en verklaart het Openbaar Ministerie ingevolge artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

4.De beslissing

De rechtbank,
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Steenhuis, voorzitter,
mr. E.A.G.M. van Rens, rechter,
mr. M.M. Dolman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.C. Bloem, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 juli 2016.
Mr. M.M. Dolman is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.