ECLI:NL:RBDHA:2016:8369

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
C/09/495693 / HA ZA 15-1019
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van eigendommen en schulden na beëindiging van een affectieve relatie met betrekking tot een gezamenlijke woning en hypothecaire verplichtingen

In deze zaak, uitgesproken op 8 juni 2016 door de Rechtbank Den Haag, betreft het een geschil tussen een vrouw en een man die een affectieve relatie hebben gehad die medio 2015 is geëindigd. De vrouw vordert de verdeling van de gezamenlijke woning, de hypothecaire geldlening, inboedel en belastingteruggaven. De man verzet zich tegen de vorderingen van de vrouw en vordert in reconventie een gebruiksvergoeding en machtiging tot verkoop van de woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man ieder voor de helft aansprakelijk zijn voor de hypothecaire geldlening en dat de woning aan de vrouw kan worden toebedeeld, mits de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw niet bereid is om de man binnen een redelijke termijn te betalen, wat leidt tot de machtiging voor de man om de woning te verkopen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vordering van de man tot gebruiksvergoeding wordt afgewezen, omdat de vrouw alle eigenaarslasten draagt. De belastingteruggaven en het flexibel krediet zijn ook onderwerp van geschil, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen grondslag is voor een onderlinge draagplicht. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/495693 / HA ZA 15-1019
Vonnis van 8 juni 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.Y.M. Renken te Leiden,
tegen
[gedaagde],
thans wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.J.J.M.D. Maas te Woerden.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met bijlagen;
- de conclusie van antwoord tevens van eis in reconventie, met bijlagen;
  • het tussenvonnis van 30 december 2015 en de daarin genoemde stukken;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met bijlagen;
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 april 2016 en de daarin genoemde stukken met bijlagen.
1.2.
De rechtbank heeft kennis genomen van de brief zijdens de man van 28 april 2016 en de brief zijdens de vrouw van 29 april 2016, beide inhoudende opmerkingen naar aanleiding van het door partijen ontvangen proces-verbaal. Deze brieven worden aan het proces-verbaal gehecht en geacht deel uit te maken van de processtukken.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad die is geëindigd medio 2015.
2.2.
In 2007 hebben partijen gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft, de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] in eigendom verworven (hierna: de woning). In 2008 zijn partijen in de woning getrokken.
2.3.
Op 2 maart 2012 is door partijen ten gunste van [X] Holding B.V. (hierna: de Holding) een hypotheek gevestigd op de woning. In de notariële akte waarbij dit recht van hypotheek is gevestigd, staat vermeld dat de hypotheek is verstrekt voor een hoofdsom van € 500.000 en dat partijen een rente verschuldigd zijn van 5% per jaar. De vader van de vrouw, [X] , is directeur-groot aandeelhouder van de Holding.
2.4.
Eind juni/begin juli 2015 heeft de man de woning verlaten. Per 14 september 2015 is de man in de basisregistratie persoonsgegevens uitgeschreven van voormeld adres. De vrouw verblijft in de woning met de drie minderjarige kinderen van partijen.
2.5.
De Holding heeft bij de rechtbank Midden-Nederland een procedure aanhangig gemaakt tegen de man in verband met in ieder geval een vermeende vordering tot betaling van achterstallige hypotheekrente.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert, enigszins verkort weergegeven, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. vast te stellen de verdeling van
- de vordering van de Holding in verband met achterstallige hypotheekrente,
- de woning en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening,
- de inboedel en
- de belastingteruggaven,
waarbij de woning wordt toegedeeld aan de vrouw onder de gehoudenheid ervoor zorg te dragen dat de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de hypotheekhouder wordt ontslagen en waarbij de inboedel bij helfte wordt verdeeld zonder nadere verrekening en de belastingteruggaven bij helfte worden verdeeld;
b. te bepalen dat alle nog te maken kosten van deze toedeling voor rekening van partijen komen, ieder voor de helft;
c. te bepalen dat de man aan deze toedeling dient mee te werken binnen één maand nadat de hypotheekhouder heeft verklaard dat hij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid is ontslagen, onder verbeurte van een dwangsom;
d. de man te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De man vordert, enigszins verkort weergegeven, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. de man te machtigen tot het te gelde maken van de woning en alles te doen wat daarvoor noodzakelijk is;
2. de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van een gebruiksvergoeding ter grootte van 1/12de deel van 4% over € 165.706 per maand per datum dagvaarding, te vermeerderen met wettelijke rente;
3. kosten rechtens.
3.5.
De vrouw voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen van de man en de vrouw, zullen deze gezamenlijk worden beoordeeld.
de vordering van de Holding ivm achterstallige hypotheekrente
4.2.
De vrouw vordert verdeling van een schuld aan de Holding in verband met achterstallige hypotheekrente. De rechtbank stelt voorop dat een schuld niet voor verdeling vatbaar is. De rechtbank kan slechts beoordelen wat de onderlinge draagplicht van partijen jegens de schuldeiser is, mits het bestaan van de schuld voldoende vaststaat. De rechtbank dient derhalve eerst vast te stellen of daarvan sprake is.
4.3.
De man heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van een schuld aan de Holding in verband met achterstallige hypotheekrente. De man voert daartoe onder meer aan dat als al sprake zou zijn van een schuld in verband met achterstallige hypotheekrente, dat een schuld is aan de vader van de vrouw in privé, aangezien uit de rekening-courantverhouding tussen de vader en de Holding blijkt dat de vader van de vrouw de hypotheekrente aan de Holding heeft voldaan. De rente zou vervolgens door de vader van de vrouw aan partijen zijn kwijtgescholden dan wel moeten worden beschouwd als schenking. Voorts stelt de man dat de rentevordering, als die al verschuldigd zou zijn, in ieder geval deels verjaard is.
4.4.
Uit het feit dat de Holding een procedure tegen de man aanhangig heeft gemaakt in verband met achterstallige hypotheekrente, welke procedure wordt gevoerd door dezelfde advocaat als die voor de vrouw optreedt en in welke procedure de vrouw niet is betrokken, leidt de rechtbank af dat de Holding zich op het standpunt stelt dat geen sprake is van een gezamenlijke schuld van partijen, maar een schuld van uitsluitend de man aan de Holding.
4.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat partijen een gezamenlijke schuld hebben jegens de Holding, zodat de rechtbank geen oordeel kan geven over de onderlinge draagplicht van partijen in verband met deze schuld.
De vordering van de vrouw, voor zover die daarop betrekking heeft, wordt derhalve afgewezen.
de hypothecaire geldlening
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij ieder voor de helft aansprakelijk zijn voor de helft van de hypothecaire geldlening, dat bij toedeling van de woning aan de vrouw dit bedrag in mindering dient te worden gebracht op de te verrekenen overwaarde van de woning en dat de man in dat geval dient te worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Door de vrouw is overgelegd een bereidverklaring van de Holding om de man te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid bij toedeling van de woning aan de vrouw, in welke bereidverklaring overigens geen bedrag voor de hoogte van de schuld wordt genoemd (productie 16 zijdens [de vrouw] ). Voor zover de vordering hierop ziet, kan die worden toegewezen.
4.7.
De rechtbank begrijpt echter dat de vrouw stelt dat in dit verband niet moet worden uitgegaan van een hypothecaire geldlening van € 500.000 maar van een hoger bedrag omdat partijen feitelijk meer van de Holding hebben geleend, onder meer een bedrag ad € 12.274 dat in 2007 is geleend voor de aanschaf van een keuken.
4.8.
De man betwist dat een hoger bedrag is geleend. Hij voert daartoe aan dat toen in 2012 de hypotheekakte werd opgesteld, het aan de Holding verschuldigde bedrag is gefixeerd op het in die akte vermelde bedrag en dat het daarmee strijdig is om nu voor die tijd verstrekte bedragen terug te vorderen. Bovendien was de keuken een schenking aan partijen, aldus de man.
4.9.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de man en nu deze kwestie volgens de vrouw onderdeel is van de procedure die de Holding tegen de man heeft aangespannen bij de rechtbank Midden-Nederland, is de rechtbank van oordeel dat thans niet is komen vast te staan dat sprake is van een hogere schuld aan de Holding dan uit de hypotheekakte blijkt. Voor zover de vordering van de vrouw er toe strekt dat moet worden uitgegaan van een hogere schuld aan de Holding, wordt deze dan ook afgewezen.
de woning
4.10.
Partijen zijn het er over eens dat de woning kan worden toebedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 705.000 onder de voorwaarde dat van de overwaarde aan de vrouw toekomt een vergoedingsrecht van € 18.588, aan de man toekomt een vergoedingsrecht van € 100.000 en dat de resterende overwaarde (na aftrek van de hypothecaire geldlening) bij helfte moet worden gedeeld.
4.11.
Nu de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, vooralsnog uitgaat van een hypothecaire geldlening ad € 500.000, dient de vrouw bij toedeling van de woning aan haar aan de man uit hoofde van overbedeling te betalen een bedrag ad € 143.206.
4.12.
Hoewel de man heeft aangegeven te betwijfelen of de vrouw dit werkelijk kan betalen, is hij akkoord gegaan met toedeling aan de vrouw gelet op de bereidverklaring van de vader van de vrouw om haar schuld jegens hem over te nemen. De vrouw vordert toedeling van de woning aan haar en de man is bereid daaraan mee te werken onder gelijktijdige voldoening van zijn overbedelingsvordering en ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. Voor de door de vrouw gevorderde dwangsom is derhalve geen grond.
4.13.
Ter zitting is gebleken dat de vrouw niet bereid is de man binnen een maand dan wel een andere redelijke termijn, gelijktijdig met de overdracht van de woning zijn aanspraak uit hoofde van overbedeling te betalen. Zij voert daartoe aan dat de man mogelijk in de procedure bij de rechtbank Midden-Nederland wordt veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan de Holding en zij wil de uitkomst van die procedure afwachten.
4.14.
De rechtbank begrijpt het standpunt van de vrouw aldus, dat zij het mogelijk door de man aan de Holding verschuldigde bedrag wil verrekenen met de vordering van de man op haar wegens overbedeling.
4.15.
Voor verrekening is echter geen grond nu deze een andere schuldeiser betreft dan haarzelf en de (hoogte van de) vordering van de Holding bovendien niet vaststaat. Een andere grond om niet gelijktijdig met de overdracht van de woning de aanspraak van de man uit overbedeling te voldoen is gesteld noch gebleken.
4.16.
Nu de vrouw ter zitting niet heeft kunnen of willen toezeggen mee te zullen werken aan levering van de woning aan haar onder gelijktijdige betaling aan de man, ziet dat rechtbank daarin een gewichtige reden als bedoeld in artikel 3:174 BW om de door de man gevorderde machtiging tot het te gelde maken van de woning toe te wijzen als gevorderd, tenzij de vrouw alsnog binnen een maand na betekening van dit vonnis meewerkt aan overdracht van de woning aan haar, onder gelijktijdige voldoening aan de man van een bedrag ad € 143.206 en onder de voorwaarde dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening.
4.17.
Ten aanzien van de kosten die zijn gemoeid met de overdracht aan de vrouw dan wel de verkoop, is de rechtbank van oordeel dat in beide situaties het maken van kosten noodzakelijk is om tot verdeling te komen, zodat deze bij helfte tussen partijen dienen te worden gedeeld.
De gebruiksvergoeding
4.18.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Artikel 3:169 Burgerlijk Wetboek (BW) heeft mede tot strekking de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, te verplichten de deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding. De rechtsverhouding tussen deelgenoten wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid (artikel 3:168 lid 3 BW).
4.19.
De rechtbank stelt vast dat de man geen hypotheekrente betaalt en dat hij heeft erkend dat de vrouw alle eigenaarslasten van de woning voor haar rekening neemt, met uitzondering van het eigenaarsgedeelte van de WOZ-belasting die partijen ieder voor de helft voldoen. Weliswaar leidt de man enige schade doordat hij thans niet kan beschikken over het door hem in de woning geïnvesteerde vermogen terwijl hij evenmin het gebruiksgenot van de woning heeft, maar daar staat tegenover dat de vrouw wordt geconfronteerd met hoge lasten ten aanzien waarvan zij gelet op de eigenaarsverhouding slechts voor de helft aansprakelijk is. Gelet op het vorengaande gaat de rechtbank er voorts vanuit dat de woning op afzienbare termijn wordt overgedragen aan de vrouw dan wel wordt verkocht aan een derde, waarbij de man zijn aandeel in de overwaarde en vergoedingsrecht krijgt uitgekeerd. De rechtbank is van oordeel dat het toekennen van een gebruiksvergoeding onder die omstandigheden in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat in de door de man aangehaalde uitspraak van het hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2015:123) de aan de woning verbonden eigenaarslasten werden gedragen door degene die de woning had verlaten en ten gunste van wie de gebruiksvergoeding werd vastgesteld. De vordering van de man wordt derhalve afgewezen.
De belastingteruggaven en het flexibel krediet
4.20.
De vrouw vordert de helft van de belastingteruggaven van de man. Hij heeft in ieder geval na het uiteengaan van partijen een teruggave over 2014 ontvangen ad € 9.011. De man betwist dat hij de belastingteruggave met de vrouw moet delen en doet voorts een beroep op verrekening met zijn vordering op de vrouw uit hoofde van het door hem af te betalen – want op zijn naam staande – flexibel krediet bij ABNAMRO waarvan per 1 juli 2015 nog een bedrag ad € 22.101 open stond. Voorts voert de man aan dat hij mogelijk met nog meer belastingschulden geconfronteerd zal worden die de vrouw voor de helft aan hem dient te vergoeden en in welk verband hij zich derhalve eveneens beroept op verrekening. Zo wijst hij op een terugvordering van de Dienst Toeslagen in verband met te veel ontvangen Kinderopvangtoeslag 2013 ad € 18.343. De man heeft in dit verband echter geen vordering in reconventie ingesteld.
4.21.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen geen sprake was van een gemeenschap die voormelde vermogensbestanddelen omvat, zodat beoordeeld dient te worden of er een andere grondslag is op grond waarvan partijen gehouden zijn de ontvangen belastinggelden of terugvorderingen te delen.
4.22.
Gesteld noch gebleken is dat partijen tijdens hun samenleving nadrukkelijke of stilzwijgende afspraken hebben gemaakt over de onderlinge draagplicht van de kosten van de huishouding. Evenmin zijn afspraken gemaakt over welke kosten partijen als gemeenschappelijk beschouwden en welke kosten voor rekening van partijen in privé kwamen. Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin komen vast te staan dat partijen stilzwijgende afspraken hadden over hun onderlinge draagplicht of de verdeling van de kosten.
4.23.
Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve geen grondslag om belastingteruggaven of naheffingen dan wel terugvorderingen die zien op de periode van het samenleven van partijen, bij helfte te verdelen of ten aanzien daarvan een (evenredige) onderlinge draagplicht vast te stellen. Ieder van partijen heeft derhalve recht op hetgeen op zijn of haar naam staat en dient de schulden die op zijn of haar naam staan zelf te voldoen zonder mogelijkheid deze deels op de ander te verhalen. Dit geldt eveneens voor het door de man aangegane flexibel krediet dat op zijn naam staat. De vorderingen in dit verband worden derhalve afgewezen. Aan beoordeling van het beroep op verrekening wordt derhalve niet toegekomen.
De inboedel
4.24.
Ter zitting is gebleken dat partijen er vanuit gaan dat zij de gezamenlijke inboedel in onderling overleg kunnen verdelen en dat de rechtbank daaromtrent niets hoeft te beslissen. De rechtbank beschouwt de in dat verband geformuleerde vordering van de vrouw derhalve als ingetrokken.
4.25.
Gelet op de gewezen samenwoningsrelatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat de vrouw in de gelegenheid wordt gesteld binnen een maand na betekening van dit vonnis mee te werken aan overdracht van de woning aan haarzelf onder gelijktijdig ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening en betaling aan de man van een bedrag ad € 143.206 wegens overbedeling waarbij de kosten hiervan bij helfte door partijen dienen te worden gedeeld, en dat de man hieraan gelijk de vrouw zijn medewerking dient te verlenen;
5.2.
machtigt de man, indien na ommekomst van de onder 5.1 genoemde termijn de woning nog onverdeeld is gebleven,
- tot het te gelde maken van de onroerende zaak, staande en gelegen te [plaats] aan de [adres] ;
- om alles te doen wat noodzakelijk is voor de verkoop van deze onroerende zaak;
5.3.
bepaalt dat partijen elk gehouden zijn om de helft van de kosten, verbonden aan de verkoop van de woning aan een derde, te voldoen;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Brakel en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2016.