Ingevolge artikel 36 WOR kan iedere belanghebbende de kantonrechter verzoeken te bepalen dat de ondernemer of de ondernemingsraad gevolg dient te geven aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald omtrent het instellen of in stand houden van een ondernemingsraad, het vaststellen van een voorlopig of een definitief reglement van de ondernemingsraad, de kandidaatstelling voor en de verkiezing van de leden van de ondernemingsraad, alsmede omtrent het bekend maken van agenda’s en verslagen van vergaderingen, een en ander voor zover dit van de ondernemer of de ondernemingsraad afhangt.
Volgens artikel 3 lid 1 WOR dient een ondernemer die twee of meer ondernemingen in stand houdt waarin tezamen in de regel ten minste 50 personen werkzaam zijn voor alle of voor een aantal van die ondernemingen tezamen een gemeenschappelijke ondernemingsraad in te stellen indien dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van deze wet in de betrokken ondernemingen.
In lid 2 van artikel 3 WOR is bepaald dat het eerste lid van overeenkomstige toepassing is ten aanzien van in een groep verbonden ondernemers, die twee of meer ondernemingen in stand houden, waarin tezamen in de regel ten minste 50 personen werkzaam zijn. De betrokken ondernemers wijzen een tot hun groep behorende ondernemer aan, die voor de toepassing van deze wet namens hen als ondernemer optreedt ten opzichte van de gemeenschappelijke ondernemingsraad.
Gelet op het gevoerde verweer dient eerst beoordeeld te worden of [eiser] kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 36 WOR en of zijn verzoek moet worden aangemerkt als misbruik van bevoegdheid. Boekholt c.s. bestrijden dat [eiser] belanghebbende is en voeren voorts aan dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. Zij wijzen er daarbij op dat [eiser] gedurende zijn actieve dienstverband van ruim dertig jaar nooit enige interesse in een medezeggenschapsorgaan heeft getoond. Voorts staat hij sinds 1 februari 2016 op non-actief, omdat de bedrijfsvestiging in Groningen is gesloten en er daar geen werk meer is. Naar de mening van Boekholt c.s. voert [eiser] gelegenheidsargumenten aan, frustreert hij het goed functioneren van de ondernemingen en is hij uit op eigen gewin, te weten het verkrijgen van een hogere beëindigingsvergoeding dan wel verzet tegen zijn ontslag. Verder is [eiser] volgens Boekholt B.V. geen belanghebbende in de zin van de WOR nu hij feitelijk niet meer werkzaam is bij Boekholt c.s. , geen enkele actie heeft ondernomen om feitelijk weer tewerk gesteld te worden en het is uit te sluiten dat hij nog voor verweerder sub 2 of 3 in de toekomst werkzaam zal zijn. Boekholt B.V. verwijst daarbij naar rechterlijke uitspraken waarin is bepaald dat een persoon die niet feitelijk werkzaam is in een onderneming geen belanghebbende is in de zin van artikel 36 WOR. [eiser] bestrijdt de stellingen van Boekholt c.s. Hij voert onder meer aan dat het ervoor moet worden gehouden dat er sprake is van overgang van onderneming en dat zijn arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:663 BW is overgegaan van A.D. Boekholt B.V. naar Electro Stokvis B.V. . Verder heeft hij gesteld dat Boekholt c.s. deel uitmaken van een en dezelfde entiteit, namelijk Elsto en dat [eiser] toen hij nog in Groningen aan het werk was, bij een onderdeel van Elsto in dienst was.
De kantonrechter stelt voorop dat uit de wetsgeschiedenis moet worden afgeleid dat wie als belanghebbende kan worden aangemerkt flexibel moet worden uitgelegd. Het is voorts aan de rechter om dit begrip in te vullen. Aan het arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 mei 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:1094) ontleent de kantonrechter het volgende:Het begrip “belanghebbende” is geïntroduceerd bij de wet van 1 april 1990 (Stb. 1990,91). Daarvoor bepaalde het eerste lid van art. 36 WOR dat – uitsluitend – iedere in een onderneming werkzame kiesgerechtigde persoon en betrokken vakorganisatie zich ter zake de naleving tot de rechter kon wenden. Omdat reglementen van een OR, GOR of COR als gevolg van genoemde wet van 1 april 1990 geen preventieve goedkeuring meer behoefden, diende de kring van gerechtigden tot een nalevingsverzoek te worden uitgebreid met de ondernemer en de ondernemingsraad. In de MvT op het aan deze wetswijziging ten grondslag liggende wetsvoorstel 20 583 is vermeld dat deze uitbreiding om wetstechnische redenen is gerealiseerd met de introductie van het begrip “belanghebbende”. Het was echter niet de bedoeling de uitbreiding van de kring van gerechtigden te beperken tot de ondernemer en de ondernemingsraad. In de MvA (TK 1988-1989, 20583, nr. 6, p. 28) is duidelijk gemaakt dat het begrip “belanghebbende” flexibel is en dat het aan de rechter is dit begrip in te vullen: “De voorgestelde verruiming van de kring van degenen die bij de kantonrechter een verzoek op grond van artikel 36, eerste lid, kunnen indienen tot ‘iedere belanghebbende’ is voor de leden van de fracties van de P.v.d.A., de V.V.D. en de S.G.P. aanleiding geweest tot het vragen van een nadere verduidelijking.
Deze bepaling vormt de neerslag van het aloude adagium, dat wie geen belang heeft, ook geen actie heeft. De wet laat de invulling van het – flexibele – begrip ‘belanghebbende’ over aan de rechtspraak. Aan de leden van de fracties van de P.v.d.A. en de V.V.D. kan worden geantwoord dat hieronder niet alleen begrepen kunnen zijn de in de betrokken onderneming of bedrijfstak werkzame organisaties van werknemers, die in de onderneming leden hebben, maar ook individuele werknemers die in de onderneming werkzaam zijn, de ondernemingsraad en de ondernemer zelf (wanneer deze van oordeel is dat de ondernemingsraad in zijn definitief reglement een of meer bepalingen heeft opgenomen die in strijd zijn met de wet of die een goede toepassing van deze wet in de weg staan).
De leden van de fractie van de SGP. constateerden terecht dat de voorgestelde vervanging van de huidige beginwoorden van artikel 36, eerste lid, door het begrip ‘iedere belanghebbende’ ook in die zin een verruiming betekent, dat onder ‘iedere belanghebbende’ ook begrepen kunnen zijn werknemers die niet kiesgerechtigd zijn. Deze verruiming houdt mede hiermee verband dat in het voorgestelde artikel 6, vijfde lid, aan de ondernemingsraad de bevoegdheid wordt gegeven om in zijn reglement af te wijken van het bepaalde in artikel 6, tweede en derde lid, omtrent het actief en passief kiesrecht. Werknemers die op deze wijze door de ondernemingsraad van het actief kiesrecht zijn uitgesloten behoren – naar ons oordeel – echter de mogelijkheid te hebben om hiertegen bij de kantonrechter bezwaar te maken door het indienen van een verzoek op grond van artikel 36, eerste lid.
Deze leden vroegen voorts of ook niet in de onderneming werkzame personen, zoals gezinsleden van werknemers of concurrerende ondernemers, onder het begrip ‘iedere belanghebbende’ kunnen vallen.
Wij achten het in bijzondere omstandigheden denkbaar dat ook niet in de onderneming werkzame personen, die een bepaalde band hebben met een onderneming en om die reden geacht kunnen worden belang te hebben bij de totstandkoming en vormgeving van de medezeggenschap in die onderneming, door de rechter als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Te denken valt ook aan familieleden of organisaties die opkomen voor de belangen van (groepen van) personeelsleden. Concurrerende ondernemers vallen niet onder het begrip ‘iedere belanghebbende’, omdat de totstandkoming en vormgeving van de medezeggenschap in een onderneming uitsluitend een zaak moet blijven van alle bij die onderneming betrokkenen, en niet van de concurrentie.”