ECLI:NL:RBDHA:2016:8631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 70
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terrasvergunning voor horecagelegenheid op parkeerplaats in Den Haag

Op 15 juni 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser, exploitant van een horecagelegenheid, en het College van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had op 12 februari 2015 een aanvraag ingediend voor een terrasvergunning op een parkeerplaats voor zijn horecagelegenheid. Het College weigerde deze vergunning op 12 mei 2015, en verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond op 24 november 2015. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 mei 2016, waarbij zowel de eiser als de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.

De rechtbank overwoog dat de aanvraag voor de terrasvergunning was afgewezen omdat er volgens de beleidsregels van de gemeente alleen parkeerplaatsterrassen worden vergund als een terras op het trottoir niet mogelijk of beperkt mogelijk is. De Advies Commissie Openbare Ruimte had geadviseerd dat een terras van 2 meter diep op het trottoir mogelijk was, wat leidde tot de weigering van de vergunning. De eiser voerde aan dat de beslissing in strijd was met het terrassenbeleid en dat er sprake was van een schending van het gelijkheidsbeginsel.

De rechtbank oordeelde dat de verweerder de aanvraag terecht had geweigerd, omdat er voldoende ruimte op het trottoir was voor een terras van minimaal 1,50 meter diep. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de eiser niet zwaarder wogen dan de beleidsregels van de gemeente en dat er geen sprake was van onredelijkheid in het beleid. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/70

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. V. Kortenbach),
en

College van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: H. Rosema).

Procesverloop

Bij brief van 12 februari 2015 heeft eiser, die horecagelegenheid ‘ [bedrijf] ’ exploiteert aan de [adres 1] , een aanvraag ingediend voor een parkeerplaatsterras.
Bij besluit van 12 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de terrasvergunning geweigerd.
Bij besluit van 24 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende. Op 12 februari 2015 heeft [eiser] middels een standaardformulier een terrasvergunning in het parkeervak aangevraagd voor de horecagelegenheid “ [bedrijf] ” aan de [adres 1] voor een oppervlakte van 6 x 2 meter.
De wegbeheerder van de Dienst Publiekszaken van het stadsdeel Centrum heeft positief geadviseerd op de aanvraag van de vergunning, maar de Advies Commissie Openbare Ruimte (ACOR) heeft negatief geadviseerd.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser voor een terras op een parkeerplaats afgewezen. Volgens de ‘Beleidsregels vergunningverlening terrassen’, vergunt verweerder alleen parkeerplaatsterrassen in die gevallen waar een terras op het trottoir niet mogelijk dan wel erg beperkt (minder dan 1,50 meter diep) is. Uit het advies van de ACOR blijkt dat een terras van (ongeveer) 2 meter diep op het trottoir gerealiseerd kan worden. Aan het advies van ACOR wordt doorslaggevende betekenis toegekend, zodat het gevraagde terras in een parkeervak wordt geweigerd.
2 Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het besluit is in strijd met het terrassenbeleid, aangezien eiser aan alle voorwaarden voor de gevraagde terrasvergunning voldoet. In de bestaande situatie kan geen terras van circa 2 meter diep uit de gevel gesitueerd worden. Terrassen direct aan de gevel van de horecagelegenheid mogen volgens het beleid maximaal de helft van de breedte van de stoep innemen en er dient op de stoep altijd een vrije doorgang blijven van 1,50 meter in een rechte lijn. Deze beperking van het terras voor de gevel houdt direct verband met de aanwezigheid van zogenaamde fietsnietjes aan de rechterzijde van het terras vóór de gevel van de naastgelegen panden. Met het verzoek van verweerder aan de wegbeheerder om de fietsnietjes te verwijderen of verplaatsen erkent verweerder dat de mogelijkheden voor een terras voor eiser beperkt zijn. Tevens staat hiermee vast dat verweerder haar besluit niet heeft gegrond op de bestaande situatie maar op de kans dat de wegbeheerder oordeelt dat de fietsnietjes kunnen worden verplaatst. Bovendien verzet eiser zich tegen verplaatsing van de fietsnietjes, nu zonder fietsnietjes de fietsen willekeurig zullen worden geplaatst en alsnog de vrije doorgang blokkeren. Verweerder heeft de wederzijdse belangen onvoldoende afgewogen.
Tevens heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel en ondeugdelijk beleid. De ‘Beleidsregels vergunningverlening terrassen’ waarop verweerder zich beroept zijn innerlijk tegenstrijdig en in ieder geval niet consistent en willekeurig. In de beleidsregels is bepaald dat parkeerplaatsterrassen enkel worden vergund in de straten die onderdeel uitmaken van de hoofdwinkelstructuur, zoals benoemd in de Detailhandelsmonitor. Ook op de [adres 2] blijft het mogelijk om parkeerplaatsterrassen te hebben op grond van de horecafunctie van de straat. Deze uitzondering voor de [adres 2] valt niet te rijmen met de beleidsregel dat alleen parkeerplaatsterrassen worden vergund in die gevallen waar een terras op het trottoir niet mogelijk dan wel beperkt mogelijk is, nu het trottoir in de [adres 2] tot aan de parkeervakken meer dan 3 meter breed is en een terras aan de gevel per definitie niet beperkt is tot minder dan 1,50 meter. Op grond van deze regel is het nimmer mogelijk aan de [adres 2] parkeerplaatsterrassen te exploiteren. Op grond hiervan is het aannemelijk dat de beleidsregel dat alleen parkeerplaatsterrassen worden vergund in die gevallen waar een terras op het trottoir niet mogelijk dan wel beperkt is, niet geldt.
3 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4 Ingevolge artikel 2:10, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de Gemeente Den Haag (APV) is het verboden zonder vergunning of instemming van het college van burgemeester en wethouders een voorwerp op, in, over of boven de weg te plaatsen, aan te brengen of te hebben, of de weg anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
Ingevolge het derde lid, van artikel 2:10 van de APV wordt een vergunning als bedoeld in het eerste lid geweigerd, indien tegen de verlening daarvan overwegend bezwaar bestaat uit een oogpunt van:
 doelmatig beheer en onderhoud van de weg, daaronder mede begrepen de bescherming van de belangen van het rij- en voetgangersverkeer en de verdeling van gebruiksmogelijkheden van de weg;
 bescherming van het uiterlijk ten aanzien van de gemeente, tenzij het betreffende voorwerp op grond van de Woningwet dient te worden getoetst aan de redelijke eisen van welstand;
 schade die door het gebruik aan de weg wordt toegebracht;
 te verwachten hinder voor de omgeving als gevolg van het gebruik van de weg ten behoeve waarvan de vergunning wordt gevraagd, tenzij daarop regels bij of krachtens de Wet milieubeheer of het bepaalde in de artikelen 2:27 t/m 2:29, 2:33A en artikel 4:6 van toepassing is.
Bij de toepassing van de APV hanteert verweerder de ‘Beleidsregels vergunningverlening terrassen’ van 19 februari 2013.
Ten aanzien van de parkeerplaatsterrassen is door verweerder in de ‘toelichting bij de Beleidsregels vergunningverlening terrassen’ aangegeven dat vergunningen alleen worden gegeven voor straten die onderdeel uitmaken van de hoofdwinkelstructuur, zoals benoemd in de door de raad vastgestelde detailhandelsmonitor. Verder vindt er altijd een toets op verkeersveiligheid en parkeerdruk plaats. De parkeerdruk binnen 200 meter loopafstand van locatie aanvraag terras dient onder de 90% te zijn. De gemeente vergunt alleen parkeerplaatsterrassen in die gevallen waar een terras op het trottoir niet mogelijk dan wel erg beperkt (minder dan 1.50 meter diep) is.
(…)
Ook op de [adres 2] blijft het mogelijk om parkeerplaatsterrassen te hebben op grond van de horecafunctie van de straat (de straat valt buiten de aangewezen gebieden van de Detailhandelsmonitor).
5 Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder de aanvraag van eiser heeft mogen weigeren vanwege de mogelijkheid voor een gevelterras van minimaal 1.50 meter diep op het trottoir voor eisers horecagelegenheid. Bij de beantwoording van de vraag heeft verweerder een zekere beoordelingsvrijheid, die door de rechter terughoudend dient te worden getoetst.
6 De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Gelet op het onder 4 genoemde beleid van verweerder, worden er slechts parkeerplaatsterrassen vergund in gevallen waar een terras op het trottoir niet mogelijk dan wel erg beperkt (minder dan 1.50 meter) mogelijk is. Uit de stukken is genoegzaam gebleken dat er op het trottoir voor de horecagelegenheid van eiser ruimte bestaat voor een terras van minimaal 1.50 meter diep. Verweerder heeft aangegeven tijdens de hoorzitting en in het bestreden besluit dat de fietsnietjes verplaatst zullen worden, waardoor een vrije doorgang mogelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder rekening houden met deze verplaatsing. Eisers standpunt dat de vrije doorloop wordt onderbroken door het aanleggen van een gevelterras volgt de rechtbank niet. Van belang is dat er voldoende ruimte, minimaal 1.50 meter, bestaat voor voetgangers om op de stoep blijven lopen. Dat zij hierbij niet in een rechte lijn kunnen doorlopen maar om het gevelterras van eiser heen moeten buigen doet daar niet aan af.
6.2
De rechtbank is niet gebleken dat er aan de gehele [adres 3] in [plaats] , aan beide zijden, sprake is van een trottoir van minimaal 3 meter breed. Eisers stelling dat het nimmer mogelijk is om volgens de beleidsregels een parkeerplaatsterrasvergunning te verkrijgen aan de [adres 3] en derhalve het beleid van verweerder niet geldig is, nu alleen parkeerplaatsterrassen worden vergund in die gevallen waar een terras op het trottoir niet mogelijk dan wel beperkt mogelijk is, snijdt dan ook geen hout. Niet is gebleken dat het beleid van verweerder overigens onredelijk is.
6.3
De rechtbank volgt eiser ten slotte niet in zijn opvatting dat verweerder met zijn weigering hem een terrasvergunning op een parkeerplaats te verlenen in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Gesteld noch gebleken is dat er in strijd met het nieuwe beleid parkeerplaatsterrasvergunningen aan horecagelegenheden zijn verleend, zodat reeds om die reden het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Dat er in het verleden aan tenminste één horecagelegenheid ten onrechte een parkeerplaatsvergunning is verleend, waarover verweerder ter zitting heeft verklaard dat hij deze situatie heeft hersteld, betekent niet dat verweerder gehouden is om ook aan andere horecagelegenheden in afwijking van het beleid parkeerplaatsvergunningen te verstrekken.
6.4
Ook voor het overige is de rechtbank niet gebleken dat verweerder op grond van artikel 2:10, derde lid, van de APV de gevraagde vergunning niet mocht weigeren.
6.5
Het beroep is ongegrond.
6.6
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. L.B.M. Klein Tank, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.I. Hendricks, griffier. De beslissing is in het openbaar uit15 juni 2016.gesproken op

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.