ECLI:NL:RBDHA:2016:8732

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
27 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 8824
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het privégebruik van een dienstauto door de korpschef van politie en de rechtsgeldigheid van de overgangsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als Senior Netwerktechnicus, en de korpschef van politie. De korpschef had op 29 juni 2015 besloten het privégebruik van de dienstauto van de eiser per 1 januari 2016 te beëindigen. Dit besluit werd door de eiser bestreden, waarbij hij zich beroept op de Tijdelijke Regeling overgangsbeleid bij het beëindigen van het privégebruik dienstauto politie. De rechtbank oordeelt dat de regeling niet rechtsgeldig was gepubliceerd, maar dat er wel sprake is van een vaste gedragslijn die consistent moet worden toegepast. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser met betrekking tot het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en de hardheidsclausule. De rechtbank concludeert dat de beëindiging van het privégebruik van de dienstauto rechtmatig was en dat de eiser voldoende tijd had om zich voor te bereiden op deze beëindiging. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/8824

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. H.P. Olthof),
en

De korpschef van politie, verweerder

(gemachtigden: mr. S. Kooren en mr. J.M. Tamis).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het privégebruik van de dienstauto door verzoeker beëindigd per 1 januari 2016.
Bij besluit van 21 december 2015 heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2016
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiser, in verband met zijn functie als Senior Netwerktechnicus, per 8 februari 2013 een dienstvoertuig ter beschikking gesteld dat hij ook privé mag gebruiken. In het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft verweerder aan eiser te kennen gegeven dat het privégebruik van de aan hem ter beschikking gestelde dienstauto met ingang van 1 januari 2016 niet meer is toegestaan.
2. Eiser betoogt allereerst dat artikel 2, eerste lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012 meebrengt dat de Tijdelijke regeling voertuigen 2011 vts Politie Nederland nog op hem van toepassing is. Deze Regeling kan derhalve niet geacht te worden te zijn ingetrokken door de ‘Tijdelijke Regeling overgangsbeleid bij het beëindigen van het privégebruik dienstauto politie’ van 23 december 2014 (hierna: de overgangsregeling). Ten tweede voert eiser aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de auto niet voor een afgebakende periode aan hem ter beschikking is gesteld. Uit de berijdersverklaring volgt dat het voertuig voor een periode van 60 maanden aan hem ter beschikking is gesteld en dat hij de dienstauto privé mocht gebruiken, waardoor een gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt. Verder betoogt eiser dat verweerder had moeten afwijken van de overgangsregeling, nu hij geen recht heeft op compensatie en hij pas nadat bekend is gemaakt dat de korpschef het privégebruik van auto’s wilde afschaffen, toestemming heeft gekregen voor privégebruik. Voorts betoogt eiser dat de in de overgangsregeling neergelegde overgangsperiode niet redelijk is. Aangezien de overgangsregeling volgens eiser onvoldoende bekend is gemaakt, ligt een besluit met terugwerkende kracht voor en is derhalve sprake van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Nu het primaire besluit is genomen op 29 juni 2015, restte hem slechts nog een afbouwperiode van zes maanden. Hij zal in deze maanden nog veel kosten moeten maken voor eigen vervoer en hij ontvangt geen compensatie. Ten slotte betoogt eiser dat verweerder zijn beroep op de hardheidsclausule onvoldoende gemotiveerd terzijde heeft geschoven. Verweerder had moeten motiveren welke dienstbelangen zwaarder wegen dan zijn individuele belangen.
3. Ingevolge artikel 3:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de bekendmaking van besluiten van een tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in de Staatscourant, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Ingevolge artikel 8:69a vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, gaat het personeel van de regio’s, van het Korps landelijke politiediensten en van de voorziening tot samenwerking Politie Nederland op de datum van inwerkingtreding van deze wet over in dienst van de politie op dezelfde voet en ook overigens in dezelfde rechtstoestand als waarin het op de dag, voorafgaand aan die datum, werkzaam was.
Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Politiewet 2012, voor zover thans van belang, legt verweerder over de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden verantwoording af aan de minister van Veiligheid en Justitie.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de overgangsregeling worden de onderdelen van alle regelingen van de voormalige regionale korpsen met betrekking tot dienstauto’s, voor zover betrekking hebbende op privégebruik, per 1 januari 2015 buiten werking gesteld.
Ingevolge het tweede lid is voor de medewerker met ingang van 1 januari 2015 het Dienstautobeleid politie van toepassing en is, behoudens het gestelde in deze overgangsregeling, het niet langer toegestaan nog privé gebruik te maken van het ter beschikking gestelde dienstvoertuig.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de overgangsregeling, voor zover thans van belang, wordt het de medewerker toegestaan tot uiterlijk 1 januari 2016 nog privé gebruik te maken van de dienstauto.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de overgangsregeling, geldt indien er sprake is van genoten privégebruik zonder wezenlijke onderbreking tot 3 jaar een overgangstermijn van maximaal 12 maanden gerekend vanaf 1 januari 2015.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Met betrekking tot het betoog van eiser dat verweerder zich niet op de overgangsregeling kan beroepen nu deze niet op de wettelijk voorgeschreven wijze is gepubliceerd, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank volgt niet het standpunt van verweerder ter zitting dat de overgangsregeling door publicatie op het intranet rechtsgeldig is gepubliceerd. Aangezien verweerder gelet op het bepaalde in artikel 27, eerste lid, van de Politiewet 2012 rechtstreeks onder de minister ressorteert, is sprake van een tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan. De bekendmaking van de overgangsregeling diende derhalve ingevolge artikel 3:42, eerste lid, van de Awb door kennisgeving in de Staatscourant plaats te vinden, tenzij bij wettelijk voorschrift anders zou zijn bepaald. De overgangsregeling is, zoals ter zitting is bevestigd, niet in de Staatscourant gepubliceerd. Er is geen wettelijk voorschrift waaruit voortvloeit dat de bekendmaking van de in de overgangsregeling neergelegde beleidsregels op andere wijze dan door kennisgeving in de Staatscourant kon plaatvinden. De overgangsregeling is derhalve niet op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt, zodat deze niet in werking is getreden en de daarin opgenomen regels niet als beleidsregels binden. In zoverre slaagt het betoog van eiser. Dit leidt echter niet tot het daarmee beoogde doel. De overgangsregeling dient naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als vaste gedragslijn die evenzeer consistent moet worden toegepast.
4.2.
Ten aanzien van de betogen van eiser dat sprake is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, overweegt de rechtbank als volgt.
4.2.1
De rechtbank stelt vast dat tussen eiser en verweerder een ambtelijke rechtsverhouding bestaat op grond waarvan rechtspositionele besluiten eenzijdig worden vastgesteld en gewijzigd. Dit houdt in dat toegekende financiële aanspraken en/of verworven rechten, in beginsel niet van de mogelijkheid van wijziging zijn gevrijwaard. De omstandigheid dat ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012 het personeel overgaat in dienst van de politie op dezelfde voet en in dezelfde rechtstoestand, brengt derhalve niet mee dat de rechtstoestand van eiser nimmer kan wijzigen.
4.2.2.
Verweerder heeft eiser toegestaan tot 1 januari 2016 privé gebruik te blijven maken van zijn dienstauto. Het betoog van eiser dat de overgangsregeling een besluit met terugwerkende kracht inhoudt, nu ingevolge artikel 2, eerste lid de onderdelen van alle regelingen van de voormalige regionale korpsen met betrekking tot dienstauto’s, voor zover betrekking hebben op privégebruik per 1 januari 2015 buiten werking worden gesteld, wat daar ook van zij, ziet derhalve niet op de rechtsbelangen van eiser en kan daarom, gelet op het bepaalde in artikel 8:69a van de Awb, niet in deze procedure tot vernietiging leiden.
4.2.3.
De rechtbank overweegt dat over het Dienstautobeleid politie en de Tijdelijke Regeling 2014 overeenstemming is bereikt in het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (hierna: het CGOP), tussen de politiebonden enerzijds en verweerder en de minister van Veiligheid en Justitie anderzijds. De beëindiging is ingegeven door het zwaarwegende dienstbelang dat de overheidstaken, omdat deze met geld van de burgers worden gefinancierd, nuttig en efficiënt moeten worden uitgevoerd. Hierbij dient telkens de afweging te worden gemaakt of de uitgaven nog noodzakelijk zijn en passen binnen de huidige tijdsgeest en de ontwikkelingen van de maatschappij. In overeenstemming met het CGOP is tot het besluit gekomen dat het privégebruik van dienstauto’s niet langer als een noodzakelijke uitgave van de politie wordt gezien en is besloten om dit gebruik af te schaffen. Daarnaast bevat de Tijdelijke Regeling 2014 een aanspraak op financiële compensatie gedurende enige tijd. Eiser heeft er zelf voor gekozen om zijn dienstauto privé te blijven gebruiken en derhalve geen gebruik te maken van de geboden financiële compensatie die samenhing met de mogelijkheid zijn dienstauto eerder in te leveren. Anders dan eiser betoogt blijkt uit de door verweerder overgelegde uitspraken van de rechtbank van 7 april 2016 (zaak nr. 16/419) en 15 juni 2016 (zaak nr. 16/266) overigens niet dat de aan de desbetreffende eisers geboden compensatie anders is dan de compensatie die aan eiser is aangeboden.
4.2.4.
In de berijdersverklaring van 8 februari 2013 is vermeld dat de gebruiksduur zestig maanden is. Voorts blijkt uit de berijdersverklaring dat de dienstauto privé mag worden gebruikt. Nu uit de berijdersverklaring echter niet blijkt dat met betrekking tot de duur van het toegestane privégebruik van de dienstauto uitdrukkelijk beoogd is af te wijken van de reeds op dat moment door zowel verweerder als eiser voorziene beëindiging van het privégebruik van dienstauto’s, is van een concrete toezegging dat eiser ondanks de aankomende beëindiging van het privégebruik toch gedurende de volledige in de berijdersverklaring genoemde periode privé gebruik mocht blijven maken van de dienstauto geen sprake. Eiser kon er derhalve niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat hij de dienstauto gedurende zestig maanden privé mocht gebruiken.
4.2.5.
Gelet op voorgaande staan het belang van de rechtszekerheid en het beroep op het vertrouwensbeginsel niet in de weg aan beëindiging van het privégebruik met inachtneming van het Dienstautobeleid politie en de overgangsregeling.
4.3.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verweerder eiser reeds in het voornemen van 21 maart 2015 heeft meegedeeld voornemens te zijn het privégebruik per 1 januari 2016 te beëindigen. Voorts heeft verweerder zich in het primaire besluit in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sinds december 2012 is gecommuniceerd dat het privégebruik van dienstauto’s onderwerp van gesprek was tussen de korpsleiding, minister en de bonden en dat eiser betrokken is geweest bij een procedure over de eerdere overgangsregeling. Eiser wist derhalve dat het privégebruik op enig moment zou eindigen, hetgeen hij ook in de beroepsgronden heeft erkend. Dat een exacte datum na de intrekking van de eerdere regeling omtrent de beëindiging van privégebruik in 2013 nog niet bekend was, maakt dit niet anders. Gelet op vorenstaande omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank voldoende tijd gehad om zich voor te bereiden op de beëindiging van het privégebruik en is de overgangsregeling ook in zijn geval redelijk.
4.4.
Met betrekking tot het betoog van eiser dat verweerder had moeten afwijken van de overgangsregeling, dan wel de hardheidsclausule had moeten toepassen, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in het primaire besluit ten aanzien van de financiële belangen van eiser, mede gelet op hetgeen in rechtsoverweging 4.2. is overwogen, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in het overgangsbeleid een ruim voldoende overgangstermijn is vastgesteld, zeker nu reeds eind 2012 is aangekondigd dat het privégebruik zou worden stopgezet. Hierbij heeft verweerder in redelijkheid in aanmerking kunnen nemen dat eiser, hoewel het moment van toestemming verlenen voor privégebruik van het dienstvoertuig niet handig is gekozen, bijna drie jaar gebruik heeft kunnen maken van een dienstauto indien hij het privégebruik voortzet tot 1 januari 2016. De rechtbank acht dit standpunt voorts voldoende gemotiveerd. Dat verweerder bij toetsing aan de hardheidsclausule niet de dienstbelangen bij het beëindigen van het privégebruik heeft vermeld, maakt dit niet anders.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.G.J. Dop, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Stikvoort-Ydema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.