ECLI:NL:RBDHA:2016:8783

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
15/3993
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid na beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. P.J. Winkel, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door drs. P.F.G. Hermans. Eiseres had een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd, maar deze was door het Uwv geweigerd op de grond dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat haar beperkingen onvoldoende waren erkend door de verzekeringsarts.

De rechtbank heeft het procesverloop en de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen zorgvuldig bekeken. Eiseres had psychische en lichamelijke klachten, waaronder het Chronische vermoeidheidssyndroom (CVS) en andere aandoeningen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts b&b de beperkingen van eiseres correct had vastgesteld en dat er geen aanleiding was om aan de medische oordelen te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat eiseres in staat was om bepaalde functies te vervullen, ondanks haar beperkingen, en dat de door het Uwv geduide functies passend waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de weigering van de uitkering door het Uwv terecht was. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, en eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/3993

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2016 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. P.J. Winkel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)verweerder
(gemachtigde: drs. P.F.G. Hermans).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 9 juni 2014 geweigerd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Bij besluit van 23 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en wederom beslist dat eiseres voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden zijn later aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2015.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door [persoon A] , kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft na afloop van de zitting het onderzoek heropend om verweerder de gelegenheid te geven te reageren op het betoog van eiseres.
Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief van 29 september 2015 en verwezen naar bijgevoegde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 28 september 2015 en van de arbeidsdeskundige b&b van 29 september 2015.
Eiseres heeft hierop gereageerd bij brief van 11 november 2015, en verwezen naar een huisartsen journaal van 6 augustus 2013 en een afschrift van de wijziging van de arbeidsovereenkomst.
Verweerder en eiseres hebben bij brieven van respectievelijk 1 en 17 februari 2016 nader gereageerd.
Nadat partijen daarvoor schriftelijk toestemming hadden gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek op 8 april 2016 gesloten.

Overwegingen

1.1.
Allereerst overweegt de rechtbank geen aanleiding te zien eiseres te volgen in haar betoog dat de nadere reactie van verweerder van 1 februari 2016 buiten beschouwing moet blijven. Eiseres is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Gezien haar brief van 17 februari 2016 heeft zij daartoe kennelijk geen aanleiding gezien. Dat verweerder niet ter zitting is verschenen, vormt geen grond voor het oordeel zijn nadere reactie wegens strijd met de goede procesorde niet bij de oordeelsvorming te betrekken.
1.2.
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is op 11 juni 2012 uitgevallen met psychische- en lichamelijke klachten en energetische beperkingen voor haar werk als medewerkster lokethulpverlening voor 27 uren per week bij de Nederlandse Vereniging tot bescherming van dieren. Na een wachttijd van 104 weken heeft eiseres op 16 maart 2014 een Wet WIA uitkering aangevraagd, wat heeft geleid tot de hiervoor onder het procesverloop weergegeven besluitvorming.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres op de in geding zijnde datum van 9 juni 2014 niet meer geschikt is voor het verrichten van haar eigen arbeid maar wel voor het uitoefenen van andere, voor haar geselecteerde, functies. Op basis van die functies is het verlies aan verdiencapaciteit volgens verweerder 21,3 %, waarmee eiseres niet in aanmerking komt voor een Wet WIA uitkering.
3. Eiseres heeft hiertegen -kort samengevat- aangevoerd dat de verzekeringsarts b&b haar beperkingen in onvoldoende mate heeft erkend. Bij eiseres is de diagnose Chronische vermoeidheidssyndroom (CVS), Posturale orthostatische tachycardie syndroom (POTS), depressieve stoornis en paniekstoornis vastgesteld. Eiseres verwijst ter ondersteuning van haar ziektebeeld naar een rapport van Psyon samenwerkingsverband voor psychiatrische expertise en rapportage (Psyon). Voorts verwijst eiseres naar het rapport van 30 oktober 2014 van [bedrijfsarts] , bedrijfsarts bij CVS-centrum te Amsterdam (bedrijfsarts), die heeft gesteld dat zij niet meer dan 10 uren per week kan werken. Eiseres stelt dat zij ADL afhankelijk is en zij acht zich volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. Daarnaast heeft eiseres ter onderbouwing van haar beroep onder meer informatie van de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) en behandelend cardiologen en internisten overgelegd. Volgens eiseres is haar ten onrechte een uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) onthouden. Verder heeft eiseres betoogd dat door verweerder bij het duiden van de functies onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen en dat de geduide functies niet passend zijn. Tevens is van een onjuist opleidingsniveau uitgegaan en is de vereiste individuele toetsing nagelaten. Ten slotte is verweerder volgens eiseres uitgegaan van de verkeerde maatman, maatmanomvang en het verkeerde maatmanloon.
4.1.
In het kader van haar aanvraag is eiseres uitgenodigd voor het spreekuur bij de verzekeringsarts op 2 april 2014, waar zij psychisch is onderzocht. De verzekeringsarts heeft voorts dossierstudie verricht en kennisgenomen van de rapportages van 2 en 16 mei 2014 met de bevindingen van het op zijn verzoek door Psyon verrichte psychiatrisch en neuropsychologisch onderzoek. Daarnaast heeft de verzekeringsarts kennisgenomen van informatie van de bedrijfsarts, de huisarts en de psycholoog. Uit zijn rapport van 28 mei 2014 blijkt dat de verzekeringsarts op basis van zijn onderzoek en de informatie van de behandelende artsen voor eiseres energetische beperkingen en beperkingen ten aanzien van stressfactoren heeft aangenomen. De verzekeringsarts heeft de beperkingen vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML).
4.2.
De verzekeringsarts b&b heeft vervolgens aan de hand van de door eiseres naar voren gebrachte bezwaren de bevindingen van de verzekeringsarts beoordeeld. De verzekeringsarts b&b heeft dossierstudie verricht en kennisgenomen van het rapport van de bedrijfsarts van 30 oktober 2014. De verzekeringsarts b&b is het niet geheel eens met de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen en zij heeft daarom blijkens haar rapport van 31 maart 2015 een urenbeperking van 6 uren per dag en 30 uren per week aangewezen acht. Zij heeft de FML op dit punt aangepast.
4.3.
Met betrekking tot de medische beoordeling van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek, zoals hiervoor vermeld onder 4.1 en 4.2, onjuist of onzorgvuldig is verlopen of dat de beperkingen van eiseres niet juist zijn vastgelegd in de FML. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts b&b een onjuist beeld had van de gezondheidstoestand van eiseres. Uit haar rapport blijkt dat zij de klachten van eiseres ook in samenhang met de door eiseres verstrekte informatie van de GGZ en voormelde rapportages van Psyon en de bedrijfsarts heeft meegewogen en heeft vertaald naar de FML. Voor het aannemen van meer beperkingen ontbreekt de medische onderbouwing. De beroepsgrond faalt.
5. Anders dan eiseres lijkt te betogen, brengt de omstandigheid dat bij haar de diagnose CVS, POTS, depressieve stoornis en paniekstoornis is gesteld, als zodanig niet mee dat meer of andere beperkingen hadden moeten worden vastgesteld. Een diagnose kan behulpzaam zijn bij het vinden van de richting waarin te objectiveren beperkingen kunnen worden gezocht, maar is niet bepalend bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Bepalend voor de geneeskundige beoordeling zijn de medisch objectiveerbare beperkingen die ten aanzien van de betrokkene zijn vast te stellen. Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen. Deze beroepsgrond faalt daarom eveneens.
6.1.
Wat betreft het betoog van eiseres dat op medische gronden een hogere urenbeperking had moeten worden aangenomen, waarvoor zij verwijst naar meergenoemd rapport van de bedrijfsarts, overweegt de rechtbank het volgende. Volgens de Standaard verminderde arbeidsduur die verweerder hanteert, is een urenbeperking slechts in drie situaties aan de orde te weten: op energetische gronden, op grond van verminderde beschikbaarheid en uit preventief oogpunt. De verzekeringsarts b&b heeft in haar rapport van 31 maart 2015 hieromtrent het volgende overwogen: “Nu er sprake is van een diagnose CVS, een consistent aangeven van de verhoogde rustbehoefte acht ik onvoldoende argumenten aanwezig om te stellen dat belanghebbende 40 uur per week kan werken. Een urenbeperking van 6 uur per dag en 30 uur per week acht ik gezien het geheel op energetische gronden aannemelijk. Op basis van alle voorhanden zijnde medische gegevens is een verdergaande urenbeperking niet aan de orde. Voor volledige arbeidsongeschiktheid of een urenbeperking van 10 uur per week zoals door de bedrijfsarts [bedrijfsarts] aangegeven, zie ik geen enkele aanleiding. Overigens is dit ook op geen enkele wijze gemotiveerd door [bedrijfsarts] . Belanghebbende voldoet niet aan de criteria van het Schattingsbesluit voor volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden, nu zij niet bedlegerig is, niet opgenomen, niet ADL-afhankelijk en ook is er geen sprake van een volledig onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op grond van een ernstige psychische stoornis.”
6.2.
In de door eiseres overgelegde medische informatie ziet de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b dat sprake is van vermoeidheidsklachten bij CVS, waarbij dagelijks een rustmoment van ongeveer 2 uren moet worden genomen. Dat eiseres op bepaalde uren van de dag moet rusten volgt hier niet uit. De rechtbank onderschrijft dan ook het standpunt van verweerder dat voor het aannemen van een urenbeperking van meer dan 10 uren per week, zoals eiseres voorstaat, geen aanleiding bestaat. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts is om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Voorts is in dit geval, anders dan in de situatie die aan de orde was in de door eiseres aangehaalde uitspraak van de rechtbank Zutphen van 24 juni 2009 (ECLI:NL:RBZUT:2009:BJ0693), een urenbeperking aangenomen en is geen sprake van een situatie waarin een verzekeringsarts de uitgangspunten van het Verzekeringsgeneeskundig Protocol CVS niet heeft aanvaard. Deze beroepsgrond faalt eveneens.
7. De rechtbank volgt eiseres voorts niet in haar stelling dat zij een zogenoemde “medische afzakker” is, omdat zij om medische redenen minder uren is gaan werken. Uit de stukken blijkt dat de werkdruk steeds meer toenam en dat eiseres in april 2012 om die reden er voor heeft gekozen minder te gaan werken. Ook de verzekeringsarts b&b heeft in haar rapport van 28 september 2015 aangegeven dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat eiseres op dat moment om medische redenen minder moest gaan werken. De rechtbank heeft geen grond voor een ander oordeel. Objectieve medische gegevens, die in verband kunnen worden gebracht met de keuze van eiseres om minder te gaan werken, ontbreken.
8.1.
Aan de hand van de aangepaste FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor eiseres de functie samensteller (sbc-code 267050), schadecorrespondent (sbc‑code 516080) en machinaal metaalbewerker (sbc-code 264122) geduid. Als reserve zijn de functies telefonist/receptionist, assistent consultatiebureau en administratief medewerker geselecteerd. De grieven met betrekking tot de geduide functies behoeven naar het oordeel van de rechtbank geen bespreking nu eiseres ten onrechte is uitgegaan van verdergaande beperkingen dan vervat in de FML. Uitgaande van de juistheid van de FML moet eiseres in staat worden geacht de werkzaamheden die zijn verbonden aan deze functies te verrichten. Voor zover sprake is van signaleringen in de aan de schatting ten grondslag liggende functies, is in de aanvullende rapportage van verweerder van 1 september 2014 toereikend gemotiveerd waarom de geduide functies toch geschikt zijn voor eiseres.
8.2.
De rechtbank volgt eiseres voorts niet in haar grieven met betrekking tot de maatmanomvang en het maatmanloon en de stelling dat zij weliswaar een HBO-opleiding heeft afgerond maar door haar verslechterde gezondheidssituatie niet meer op dat niveau functioneert. De rechtbank verwijst daarvoor naar het rapport van 22 april 2015 en het aanvullende rapport van 29 september 2015, waarin de arbeidsdeskundige b&b inzichtelijk gemotiveerd heeft aangegeven hoe hij tot de vaststelling van een maatman van 31,03 uur per week en een maatmanloon van €12,87 is gekomen en waarom de opmerking met betrekking tot het opleidingsniveau niet tot een andere functieduiding kan leiden. Eiseres heeft geen verifieerbare gegevens verstrekt die doen twijfelen aan het standpunt van de arbeidsdeskundige b&b. Anders dan eiseres onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 september 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8740) lijkt aan te nemen, heeft in dit geval een individuele beoordeling plaatsgevonden door de arbeidsdeskundige b&b ter bepaling of eiseres de voor de geduide functies benodigde bekwaamheden bezit.
8.3.
Hoewel de resterende verdiencapaciteit van eiseres door de arbeidsdeskundige b&b enigszins is bijgesteld (te weten: van 14,93% naar 21,3 %) is die bijstelling niet zodanig dat de mate van arbeidsongeschiktheid daarmee meer dan 35 % bedraagt. Nu eiseres met het vervullen van de geduide functies een zodanig inkomen kan verwerven dat in vergelijking met het maatmanloon het verlies aan verdiencapaciteit 21,3 % bedraagt, heeft verweerder eiseres terecht een Wet WIA-uitkering geweigerd. Het vorenstaande houdt tevens in dat er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Dat betekent dat verweerder terecht een IVA-uitkering aan eiseres heeft onthouden. Aan de beoordeling van de duurzaamheid komt de rechtbank niet toe.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L. Frenkel, rechter, in aanwezigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.