ECLI:NL:RBDHA:2016:9248

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2016
Publicatiedatum
5 augustus 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2521
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsingsinkomen en terugvordering van ten onrechte ontvangen WW-uitkering in het kader van huur- en zorgtoeslag

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil over het toetsingsinkomen van eiser voor het berekeningsjaar 2014. Eiser ontving in 2014 een totaalbedrag van € 30.399 aan uitkeringen van het UWV, waaronder een Ziektewetuitkering, een WW-uitkering en een WIA-uitkering. Het UWV had echter ten onrechte een WW-uitkering aan eiser toegekend over de periode maart tot en met november 2014, wat leidde tot een terugvordering van € 12.545 in december 2014. Eiser stelde dat deze terugvordering niet in aanmerking genomen moest worden bij de vaststelling van zijn toetsingsinkomen voor de huur- en zorgtoeslag.

De rechtbank oordeelde dat het UWV het toetsingsinkomen terecht had vastgesteld op het totaalbedrag van de ontvangen uitkeringen, aangezien deze bedragen daadwerkelijk aan eiser waren uitbetaald in 2014 en er in dat jaar geen terugbetaling had plaatsgevonden. De terugbetaling die eiser in 2015 deed, werd beschouwd als negatief loon in dat jaar en had geen invloed op het toetsingsinkomen van 2014. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waarbij werd benadrukt dat de wetgeving omtrent het toetsingsinkomen en de definitie van inkomensgegeven correct was toegepast.

De uitspraak werd gedaan door rechter G.J. Ebbeling, in aanwezigheid van griffier M.G.J. Konings, en is openbaar uitgesproken op 5 augustus 2016. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/2521

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

5 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 4 maart 2016 op het bezwaar van eiser tegen het vastgestelde inkomensgegeven voor 2014 (zoals bekend gemaakt bij de definitieve berekeningen huurtoeslag en zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2014).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2016.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft in 2014 een totaalbedrag van € 30.399 aan uitkeringen van het UWV ontvangen: een Ziektewetuitkering van € 4.628, een WW-uitkering van € 12.545 en een WIA- uitkering van € 13.226 (de uitkeringen).
2. Bij brief van 2 december 2014 heeft het UWV meegedeeld dat eiser over de periode 20 maart 2014 tot en met 9 november 2014 geen recht had op een WW-uitkering, omdat hem over diezelfde periode (met terugwerkende kracht) een WIA-uitkering is toegekend. Een brutobedrag van € 12.545,99 (inclusief vakantietoeslag) aan ten onrechte ontvangen WW-uitkering is door het UWV teruggevorderd.
3. Bij brief van 5 januari 2015 heeft het UWV meegedeeld dat er nog geen terugbetaling van eiser is ontvangen.
4. Bij brief van 14 januari 2015 is het UWV een betalingsregeling met eiser overeengekomen, inhoudende dat eiser maandelijks een bedrag van € 25 zal terugbetalen. In 2015 heeft eiser een totaalbedrag van € 275 aan het UWV terugbetaald.
5. Bij beschikkingen van 9 januari 2016 heeft verweerder de zorg- en huurtoeslag van eiser over het berekeningsjaar 2014 definitief berekend op nihil en een totaalbedrag van € 2.611 aan te veel ontvangen zorgtoeslag (€ 882) en huurtoeslag (€ 1.729) teruggevorderd. Bij de definitieve berekening van de toeslagen is verweerder uitgegaan van een toetsingsinkomen van € 30.399.
6. In geschil is of het toetsingsinkomen juist is vastgesteld. Eiser stelt dat het toetsingsinkomen te hoog is vastgesteld, omdat het door het UWV teruggevorderde bedrag hierop in mindering moet worden gebracht.
7. Artikel 8, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir, tekst 2014) welke wet van toepassing is op de zorg- en huurtoeslag, luidt als volgt: “Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.”
8. Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Awir, bepaalt dat onder inkomensgegeven wordt verstaan het inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).
9. Op grond van artikel 21, onderdeel e, van de Awr, wordt, voor zover hier van belang, onder inkomensgegeven verstaan:
“indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon”.
10. De uitkeringen kwalificeren als loon. Loon wordt, voor zover hier van belang, beschouwd te zijn genoten op het moment waarop het is betaald. Dat volgt uit de artikelen 10, eerste lid en 13a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
11. Het toetsingsinkomen voor 2014 is door verweerder vastgesteld op € 30.399 en is gebaseerd op de van het UWV ontvangen loongegevens. Deze bedragen zijn in 2014 daadwerkelijk aan eiser uitbetaald. Eiser heeft in 2014 niets terugbetaald aan het UWV. Gezien de hiervoor aangehaalde bepalingen heeft verweerder het toetsingsinkomen dan ook terecht vastgesteld op het totaal bedrag van de door eiser ontvangen uitkeringen. Dat eiser het UWV erop heeft gewezen dat er door het met terugwerkende kracht toekennen van de WIA uitkering feitelijk sprake was van een dubbele uitkering en dat hij er vanuit ging dat het UWV een en ander zou verrekenen, leidt niet tot een ander oordeel omdat die verrekening niet heeft plaatsgevonden. De terugbetaling door eiser in 2015 vormt negatief loon in 2015 en heeft daarom geen gevolgen voor het toetsingsinkomen in 2014.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. M.G.J. Konings, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.