ECLI:NL:RBDHA:2016:9393

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2016
Publicatiedatum
9 augustus 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1051
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan in glastuinbouwgebied; last onder dwangsom opgelegd aan eigenaar voor gebruik van gronden en bouwwerken

Op 9 augustus 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Westland. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan de eiser is opgelegd om het gebruik van gronden en bouwwerken op zijn perceel te staken, omdat dit gebruik in strijd is met het geldende bestemmingsplan. De eiser, eigenaar van het perceel sinds 1987, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente, dat hem verbood de gronden en bouwwerken te gebruiken voor privédoeleinden en de stalling van machines, met een dwangsom van € 2.000,- per week bij niet-naleving, tot een maximum van € 10.000,-.

De rechtbank oordeelde dat het gebruik van de gronden en bouwwerken voor privédoeleinden in strijd is met het bestemmingsplan 'Glastuinbouwgebied Boomawatering', dat de bestemming 'Agrarisch-Glastuinbouw' heeft. De rechtbank concludeerde dat er geen concreet zicht op legalisatie was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de handhaving rechtvaardigden. De eiser had aangevoerd dat het gebruik van de schuur voor privédoeleinden al 29 jaar plaatsvond en dat de gemeente in het verleden niet handhavend had opgetreden, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen grond was om van handhaving af te zien.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de last onder dwangsom. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Hammer, in aanwezigheid van griffier mr. S.M. Tielkemeijer. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/1051

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: H. Uitterhoeve),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigden: S.M. van Harssel en mr. G.B.H.A. Pijnenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 13 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Eiser is sinds 1 januari 1987 eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente Westland (MSR00), sectie H, nummer [nummer] , plaatselijk bekend als [adres] tegenover huisnummer 1 te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser de last opgelegd om het gebruik van de gronden en bouwwerken op het perceel te (doen/laten) staken en gestaakt te houden voor zover deze worden gebruikt voor privégebruik en voor de stalling van machines en gebruiksmaterialen anders dan ten behoeve van de uitvoering van een glastuinbouwbedrijf, onder verbeurte van een dwangsom € 2.000,- per week dat niet wordt voldaan aan de last, met een maximum van € 10.000,-. De termijn waarbinnen moet zijn voldaan aan de last is vastgesteld op 1 augustus 2016.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser – onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften van 11 januari 2016 – ongegrond verklaard.
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op het gebruik van de schuur op het perceel. Hij voert aan dat het gebruik van de schuur in het overleg met verweerder voorafgaand aan het opleggen van de last, nimmer aan de orde is geweest. Doordat de last nu ineens ook betrekking heeft op het gebruik van de schuur, handelt verweerder volgens eiser in strijd met het zorgvuldigheids- en vertrouwensbeginsel. Eiser voert verder aan dat hij een gedeelte van de schuur reeds 29 jaar gebruikt voor de opslag van privégoederen. Het opleggen van een last onder dwangsom voor dit gebruik is volgens eiser onredelijk. In dit verband heeft eiser betoogd dat verweerder ten onrechte een deugdelijke belangenafweging achterwege heeft gelaten en dat een reëel constructieplan voor het gebied ontbreekt.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling. Tussen partijen is niet in geschil dat het perceel een oppervlakte heeft van 1560 m². Partijen hebben ter zitting toegelicht dat op het perceel een kas staat van 760 m² en – aansluitend aan de kas – een schuur van 96 m². De rest van het perceel bestaat uit buitenruimten. Tussen partijen is niet in geschil dat het gebruik van gronden en bouwwerken voor privé doeleinden op het perceel in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied Boomawatering”, op grond waarvan het perceel de bestemming “Agrarisch-Glastuinbouw” heeft. Voorts is niet in geschil dat eiser 20% van de schuur van 96 m² in gebruik heeft voor privé doeleinden. Gelet hierop is dan ook sprake van een overtreding als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zodat verweerder bevoegd was handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Er is geen concreet zicht op legalisatie. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het huidige beleid is gericht op handhaving. Twee gebieden in de gemeente, waaronder het gebied waar het perceel van eiser ligt, zijn aangewezen als prioriteitsgebieden. Het is de bedoeling dat de gebieden worden gereconstrueerd en weer geschikt worden gemaakt voor glastuinbouw.
Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhaving dient te worden afgezien. De stelling van eiser dat de schuur in het traject voorafgaand aan het opleggen van de last nimmer expliciet aan de orde is geweest - wat daar ook van zij - maakt niet dat van handhaving had moeten worden afgezien. De last houdt immers in dat het gebruik van de gronden en de bouwwerken op het perceel voor privé doeleinden moet worden gestaakt en gestaakt moet worden gehouden. Anders dan eiser heeft betoogd, is het door hem gemaakte onderscheid tussen de kas en de schuur derhalve niet relevant, nu hiermee de strijdigheid van het gebruik van de bouwwerken op het perceel niet is weggenomen. De omstandigheden dat handhavend optreden financiële gevolgen heeft voor eiser en hij de schuur reeds 29 jaar gebruikt voor de opslag van privégoederen, bieden voorts volgens vaste rechtspraak geen grond voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het bestuursorgaan daarvan om die reden behoort af te zien.
Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel kan niet slagen. Aan de omstandigheid dat jarenlang niet handhavend is opgetreden, kan immers geen gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat niet handhavend zou worden opgetreden.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Hammer, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Tielkemeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.