ECLI:NL:RBDHA:2017:10040

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2017
Publicatiedatum
4 september 2017
Zaaknummer
AWB 17/8004
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse eiser op grond van ongeloofwaardigheid van het huwelijk en de gestelde problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Afghaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had verzocht om een verblijfsvergunning asiel, maar zijn aanvraag werd op 6 april 2017 afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de eiser niet in staat was om zijn huwelijk met [persoon A] aannemelijk te maken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geconcludeerd dat de door eiser overgelegde documenten en verklaringen onvoldoende waren om de rechtsgeldigheid van het huwelijk te onderbouwen. De rechtbank merkte op dat eiser geen bewijs had geleverd dat zijn huwelijk volgens de sharia was voltrokken en dat de door hem overgelegde foto’s en documenten niet voldoende waren om de echtheid van het huwelijk aan te tonen. Daarnaast werd de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde problemen met zijn schoonfamilie en andere betrokkenen in twijfel getrokken. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij om deze redenen vrees had voor vervolging in Afghanistan. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris bevestigd en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/8004

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. van der Wal),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigden: mr. B. van Beers en mr. A. Peeters).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als ongegrond. Daarbij heeft verweerder aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend en evenmin uitstel van vertrek.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. B. van Beers. Tevens verschenen zijn S. Paykhar, tolk, en [persoon A] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek hervat in afwachting van een document dat kan dienen ter staving van het huwelijk (waqisa) van eiser met [persoon A] .
Op 9 mei 2017 heeft eiser de rechtbank en verweerder laten weten dat het originele document aangekomen is en dat het document ter vertaling naar vertaalbureau Concorde is verzonden. Op 16 mei 2017 heeft eiser de rechtbank en verweerder een afschrift doen toekomen van de beëdigde vertaling van het document.
Op 8 juni 2017 heeft verweerder de rechtbank en eiser een afschrift doen toekomen van de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten en aangegeven het bestreden besluit te handhaven.
Eiser heeft bij brief van13 juni 2017 en 17 juli 2017 een reactie gegeven en stukken ingediend. Verweerder heeft bij brief van 20 juli 2017 gereageerd.
Op 24 juli 2017 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. A. Peeters. Tevens verschenen is N. Vakili, tolk, en [persoon A] .

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedatum] 1987 en dat hij de Afghaanse nationaliteit bezit. Aan zijn asielaanvraag heeft hij -samengevat weergegeven- het volgende ten grondslag gelegd. Op eisers verjaardag in 2014 werd eiser gefeliciteerd door [persoon A] , een in Nederland wonende vriendin van zijn eveneens in Nederland wonende nicht. Na ongeveer een jaar contact te hebben onderhouden via de chat en de telefoon zijn eiser en [persoon A] op 31 december 2015 in Iran getrouwd. Twintig dagen voor zijn vertrek uit Afghanistan, omstreeks oktober 2016, ging eiser naar een vriend die rechter is om een huwelijksakte aan te vragen. Deze vriend deelde eiser mee dat hij zonder de aanwezigheid van [persoon A] geen huwelijksakte kon afgeven, maar dat het wel mogelijk was om een waqisa af te geven, een schriftelijke bevestiging door vijf getuigen van het huwelijk. Een week nadat eiser met vijf getuigen bij de rechtbank was geweest, werd eiser door de bevriende rechter gebeld. Hij deelde eiser mee dat er problemen waren bij de aanvraag en vroeg hem langs te komen. Nadat eiser zich had gemeld bij zijn vriend, werd hij meegenomen naar een politiebureau. Daar werd hij geconfronteerd met [persoon B] , die de vader van [persoon A] bleek te zijn. Het hoofd van het politiebureau vertelde eiser dat [persoon A] vijf jaar tevoren uit het huis van haar vader was weggelopen. Vervolgens kwam ook een andere man binnen van ongeveer tussen de vijftig en zestig jaar oud, genaamd [persoon C] . Eiser kreeg te horen dat [persoon A] door haar vader aan [persoon C] was uitgehuwelijkt. [persoon C] vertelde eiser dat [persoon A] vijfenhalf à zes jaar tevoren op hun huwelijksfeest was weggelopen en volgens hem had eiser haar bij het weglopen geholpen. Eiser moest van [persoon C] ervoor zorgen dat [persoon A] binnen een week weer naar Herat zou komen. Eiser ging vervolgens naar huis. Zijn vader raadde hem aan [persoon A] te bellen, wat eiser deed. [persoon A] vertelde eiser dat zij door haar vader, een gokverslaafde, niet aan [persoon C] uitgehuwelijkt was maar was vergokt. Eiser vertelde dit verhaal vervolgens aan een vriend die bij de politie werkte. Toen deze vriend de naam [persoon C] hoorde zei hij dat dit een machtige en gevaarlijke man is, dat eiser tegen hem niets kon beginnen en dat hij beter kon vluchten. Een andere vriend van eiser, die Officier van Justitie is, adviseerde hetzelfde. Blijkbaar werd eiser hierbij door [persoon C] gevolgd want eiser is vervolgens door hem gebeld. [persoon C] vroeg hem waar hij mee bezig was nu hij bij de politie en het Openbaar Ministerie was geweest. Diezelfde avond werd er bij eiser op de deur geklopt. Het was politie die naar eiser vroeg. Eiser vroeg zijn moeder om hen te zeggen dat hij niet thuis was. Eiser werd vervolgens ook gebeld vanaf een anoniem nummer. Eiser nam niet op en besloot het huis via de achterkant te verlaten. Eiser ging naar een vriend waar hij overnachtte. De volgende dag heeft hij zijn land van herkomst verlaten. Eiser heeft ook verklaard dat hij ongeveer drie jaar geleden, toen hij werkzaam was bij de Afghaanse belastingdienst in Herat, eens melding heeft gemaakt van de corruptie aldaar, dat er vervolgens vijf collega’s van hem zijn gearresteerd, dat deze collega’s toen zij na twee maanden weer vrijkwamen hun werkzaamheden hervatten alsof er nooit iets gebeurd was, dat zij vervolgens erachter zijn gekomen dat eiser voor hun arrestatie verantwoordelijk was en dat hij dacht dat zij toen ook eiser in de problemen wilden brengen. Eiser heeft verklaard dat hij in verband met dit laatste later geen problemen meer ondervonden heeft.
2. Verweerder heeft in het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen onderscheiden:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • het huwelijk met [persoon A] ;
  • de problemen vanwege zijn huwelijk met [persoon A] .
3. Verweerder volgt eiser wel in de door hem opgegeven identiteit, nationaliteit en herkomst, maar acht de overige relevante elementen ongeloofwaardig. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
4. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op hetgeen door hem in beroep is aangevoerd wordt hieronder -voor zover van belang- ingegaan.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank acht verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig dat eiser met [persoon A] is getrouwd. Verweerder overweegt in het bestreden besluit niet ten onrechte dat eiser geen documenten heeft overgelegd die het gestelde huwelijk onderbouwen, terwijl aangenomen mag worden dat het huwelijk met documenten kan worden onderbouwd. Verweerder overweegt niet ten onrechte dat niet valt in te zien waarom het huwelijk, dat volgens de sharia zou zijn voltrokken, niet door de moellah is vastgelegd, temeer daar eiser en [persoon A] bij de huwelijksvoltrekking al de intentie zouden hebben gehad om naar Nederland te komen en eiser een schriftelijk bewijs nodig had om zijn huwelijk later in Afghanistan te laten registreren. Verder overweegt verweerder in het bestreden besluit niet ten onrechte dat de door eiser overgelegde foto’s, die volgens hem tijdens het huwelijk zijn gemaakt, niets zeggen over de rechtsgeldigheid van het gestelde huwelijk. Dat eiser met [persoon A] op het kantoor van gemachtigde van eiser is verschenen en dat gemachtigde kon constateren dat sprake was van huwelijk of partnerschap acht verweerder ook niet ten onrechte onvoldoende om het gestelde huwelijk aannemelijk te achten, aangezien onduidelijk is hoe gemachtigde tot deze conclusie is gekomen.
5.2.
Het door eiser in beroep overgelegde bericht van DUO van 31 maart 2017, waarin staat dat [persoon A] als uitwonende student studiefinanciering ontvangt, het ongedateerde document met daarin enkele afspraken tussen [persoon A] en de familie [familie] , bij wie zij een kamer huurt, het bewijs van verhuizing van de gemeente [plaats] van [persoon A] van 13 maart 2017, het afschrift van het besluit van 11 november 2011, waarbij aan [persoon A] een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend en het afschrift van haar rapport van nader gehoor, waarin zij heeft verklaard dat zij in Herat, Afghanistan, is geboren en dat zij door haar aan drugs verslaafde vader is vergokt en weggegeven aan een man die zei dat hij macht en geld had, onderbouwen het gestelde huwelijk tussen eiser en [persoon A] evenmin. Ter discussie staat immers niet het bestaan van [persoon A] maar het gestelde huwelijk met eiser. Dat eiser en [persoon A] zijn gehuwd blijkt uit voornoemde stukken niet.
5.3.
In de door eiser in beroep in origineel en met vertaling overgelegde waqisa ziet verweerder niet ten onrechte evenmin aanleiding om het huwelijk geloofwaardig te achten. Blijkens de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 22 mei 2017 is de waqisa weliswaar echt, maar kan over de opmaak en afgifte daarvan geen waardeoordeel worden gegeven. Daarbij heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ter zitting van 24 juli 2017 terecht overwogen dat de waqisa inhoudelijk in strijd is met eisers verklaringen tijdens het nader gehoor, waardoor, ongeacht de echtheid van de waqisa, niet van de inhoudelijke juistheid daarvan kan worden uitgegaan. Blijkens de vertaling van de waqisa is dit document afgegeven door het gerechtshof van de provincie Herat op 13 januari 2016. Dit is niet in lijn met eisers verklaringen tijdens het nader gehoor dat zijn vrouw hem pas zes maanden na hun huwelijk, dat op 31 december 2015 plaatsvond, vroeg om een huwelijksakte te regelen (rapport nader gehoor, pagina 6) en dat hij pas twintig dagen voor zijn vertrek omstreeks oktober 2016 met het aanvragen van een huwelijksakte is begonnen (rapport nader gehoor, pagina 7). Eisers verklaring ter zitting dat de waqisa bewust op een eerdere datum is gesteld omdat in Iran een politiedossier over hem was opgebouwd, neemt de tegenstrijdigheid niet weg. Verweerder heeft in reactie daarop ter zitting niet ten onrechte overwogen dat de waqisa, blijkens de vertaling, niet alleen al op 13 januari 2016 is afgegeven, maar daarnaast ook al op 21 januari 2016 door de rechtbank van de provincie Herat en op 14 mei 2016 door de vertegenwoordiging van het ministerie van buitenlandse zaken is bevestigd. Eisers standpunt ter zitting dat het nader gehoor lang duurde, dat de hoorambtenaar chagrijnig was en dat hijzelf daardoor vermoeid en gestrest was en dus mogelijk iets verkeerd heeft gezegd, neemt de tegenstrijdigheid niet weg. De rechtbank merkt in dit verband op dat uit de correcties en aanvullingen van eiser op het rapport van nader gehoor niets hiervan blijkt en dat eiser na afloop van het nader gehoor heeft aangegeven dat hij tevreden was over de manier waarop het gesprek is verlopen en dat hij daarover geen op- of aanmerkingen had.
5.4.
Ook het standpunt van gemachtigde van eiser tijdens de zitting van 24 juli 2017, dat verweerder voornoemde tegenstrijdigheden eerder had moeten aanvoeren zodat dit standpunt niet kan worden meegenomen, slaagt niet. De originele waqisa met vertaling is pas in beroep ingebracht, zodat verweerder daarop ook pas in beroep kon reageren. Hoewel verweerder tijdens de zitting van 24 juli 2017 heeft erkend dat het beter was geweest als de tegenstrijdigheid al in de brief van 8 juni 2017 was tegengeworpen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van strijd met de procesorde. De rechtbank overweegt hiertoe dat eiser tijdens de zitting van 24 juli 2017 voldoende in de gelegenheid is gesteld om alsnog op de tegenstrijdigheid te reageren en dat hij dit ook heeft gedaan.
5.5.
Ook het standpunt van gemachtigde van eiser dat zij naar aanleiding van de onderzoeksresultaten van Bureau Documenten heeft gebeld met onderzoeker Geestman, dat hij haar heeft uitgelegd -samengevat- dat de naam van de ambtenaar en de stempel op de waqisa bij Bureau Documenten niet bekend zijn, maar dat de stempel wel echt is, dat zij vervolgens heeft gesproken met B. van Beers van de IND, die haar heeft toegezegd dat hij hierover met onderzoeker Geestman contact zou opnemen, maar dat hij dit vervolgens kennelijk niet heeft gedaan, leidt niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten dat verweerder tijdens de zitting van 24 juli 2017 heeft gesteld dat uit zijn dossier blijkt dat er wel contact tussen Van Beers en onderzoeker Geestman is geweest, heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat de echtheid van een document losstaat van de vraag of dat document bevoegd is opgemaakt en afgegeven en of het inhoudelijk juist is. Gelet op de onderzoeksresultaten van Bureau Documenten en voornoemde tegenstrijdigheden heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat de waqisa inhoudelijk onjuist is en dat aan de waqisa daarom niet de waarde toekomt die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Voor zover gemachtigde van eiser het standpunt is toegedaan dat een document dat echt is per definitie ook inhoudelijk juist is, kan de rechtbank haar niet volgen. Dat de Afghaanse ambassade het huwelijkscertificaat bij verklaring van 12 juli 2017 volgens de gemachtigde van eiser echt zou hebben bevonden, leidt niet tot een ander oordeel nu ook verweerder uitgaat van de echtheid van het document maar niet ten onrechte heeft gesteld dat niet kan worden uitgegaan van de inhoudelijke juistheid.
5.6.
Dat eiser als gevolg van zijn gestelde huwelijk met [persoon A] de door hem omschreven problemen heeft ondervonden acht verweerder naar het oordeel van de rechtbank ook niet ten onrechte ongeloofwaardig. Eiser heeft bevreemdingwekkende verklaringen afgelegd en hij baseert zich in dit verband voorts louter op niet nader onderbouwde vermoedens.
5.7.
Zo heeft eiser slechts het vermoeden kunnen uitspreken dat [persoon B] en [persoon C] enkel om hem bang te maken tegen hem hebben gezegd dat zij hem ervan verdachten dat hij [persoon A] had geholpen met weglopen. Ook heeft eiser slechts vermoedens kunnen uitspreken ten aanzien van de vraag hoe [persoon B] en [persoon C] erachter zouden zijn gekomen dat hij een waqisa had aangevraagd. Eiser ‘denkt’ dat men naar aanleiding van zijn aanvraag heeft gecontroleerd of hij dan wel [persoon A] strafbare feiten hebben begaan en dat men tijdens die controle heeft gezien dat de vader van [persoon A] haar ooit als ‘weggelopen’ heeft opgegeven. Verweerder overweegt onder verwijzing naar het Algemeen Ambtsbericht inzake Afghanistan van 15 november 2016 niet ten onrechte dat het niet aannemelijk is dat de Afghaanse autoriteiten beschikken over een systeem dat het mogelijk maakt om te zien of iemand zes jaar tevoren als ‘weggelopen’ is opgegeven. Uit het ambtsbericht blijkt immers dat er in Afghanistan geen centrale database bestaat met informatie over criminelen (of andere personen aan wie geen paspoort verstrekt mag worden). De stelling van eiser dat het in Afghanistan wel gebruikelijk is dat tijdens een onderzoek van vijftien dagen wordt getoetst of sprake is van strafrechtelijke feiten en dat een blote ontkenning van dit gegeven onvoldoende is en niet tegen eiser kan worden gebruikt, slaagt niet. Verweerder heeft onder verwijzing naar het ambtsbericht voldoende toegelicht waarom het niet aannemelijk is dat er in Afghanistan dergelijke onderzoeken plaatsvinden. De stelling van eiser in beroep dat de opgave van zijn vrouw als ‘weggelopen’ en de aanvraag van de waqisa allebei in Herat hebben plaatsgevonden, leidt evenmin tot een ander oordeel. Herat is een grote stad, waardoor niet zonder meer valt in te zien hoe men bij eisers aanvraag tot het afgeven van een waqisa kan hebben gezien dat zijn vrouw zes jaar tevoren als ‘weggelopen’ is opgegeven. Ook de verklaring van eiser dat de vader van [persoon A] haar bij de politie heeft opgegeven als ‘weggelopen’ omdat hij daartoe misschien door [persoon C] is gedwongen, is enkel op vermoedens gebaseerd.
5.8.
Verweerder heeft voorts bevreemdingwekkend mogen achten dat de vader van [persoon A] , nadat hij op de hoogte zou zijn geraakt van eisers aanvraag tot het verlenen van een waqisa, uit eigen beweging [persoon C] hiervan op de hoogte zou hebben gebracht. Immers zou de vader van [persoon A] hierdoor ook zelf weer in de negatieve aandacht van [persoon C] zijn komen te staan.
5.9.
Los van de vraag of eiser van [persoon C] een week of een maand de tijd zou hebben gekregen om [persoon A] naar Herat te halen, heeft verweerder voorts bevreemdingwekkend mogen achten dat eiser, nadat [persoon C] hem onder bedreiging met de dood had gezegd dat hij ervoor moest zorgen dat [persoon A] weer naar Herat kwam, nog drie dagen zou hebben gewacht alvorens hij zijn vriend bij de politie om hulp zou hebben gevraagd, pas drie of vier dagen dáárna bij zijn vriend bij het Openbaar Ministerie zou zijn langs gegaan. Voorts zou eiser meerdere dagen zonder concrete problemen in Herat hebben verbleven voordat hij is gevlucht. Het had veeleer in de reden gelegen dat eiser zijn land van herkomst direct verlaten had of dat hij op zijn minst direct zijn invloedrijke vrienden om hulp had gevraagd.
5.10.
Verweerder heeft ook bevreemdingwekkend mogen achten dat eiser naar eigen zeggen drie, vier of vijf dagen na zijn bezoek aan zijn vriend bij het Openbaar Ministerie nog bij een andere vriend zou zijn langsgegaan om hem bij zijn belastingzaken te helpen. Gelet op de benarde positie waarin eiser zich zou hebben bevonden valt niet in te zien waarom eiser zich op dat moment nog met de belastingzaken van een vriend zou hebben beziggehouden. Daarbij heeft verweerder bevreemdingwekkend mogen achten dat eiser, nadat hij zijn vriend met zijn belastingzaken zou hebben geholpen, weer naar huis zou zijn gegaan, terwijl hij toen door een telefoontje van [persoon C] al zou hebben gedacht dat hij iets met eiser van plan was.
5.11.
Verweerder overweegt ook niet ten onrechte dat niet valt in te zien waarom [persoon C] , die eiser in de gaten zou hebben gehouden en om de drie à vier dagen zou hebben gebeld om naar de stand van zaken te vragen, zou hebben toegestaan dat hij naar zijn vrienden bij de politie en het Openbaar Ministerie is gegaan. De controle die [persoon C] zou hebben uitgeoefend valt ook niet ook niet te rijmen met het gemak waarmee eiser uiteindelijk aan de politie zou hebben kunnen ontsnappen.
5.12.
De enkele omstandigheid dat uit het door eiser in beroep overgelegde rapport van nader gehoor van [persoon A] blijkt dat zij net als eiser uit Herat komt en dat zij een asielrelaas naar voren heeft gebracht dat in lijn ligt met dat van eiser, doet niets af aan de door verweerder geconstateerde bevreemdingwekkende en op niet nader onderbouwde vermoedens gebaseerde verklaringen van eiser. Hetzelfde geldt voor de in beroep aangevoerde omstandigheid dat blijkens het Algemeen Ambtsbericht inzake Afghanistan uit 2013 en het eerdergenoemde ambtsbericht uit 2016 in Afghanistan eer- en bloedwraak plaatsvindt. Gelet op eisers bevreemdingwekkende en op niet onderbouwde vermoedens gebaseerde verklaringen heeft verweerder de problemen die eiser persoonlijk van zijn schoonvader en [persoon C] zou hebben ondervonden niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
5.13.
Eiser stelt in beroep dat verweerder de problemen die hij heeft ondervonden nadat hij de corruptie bij de belastingdienst aan de kaak had gesteld ten onrechte niet als relevant element heeft aangemerkt. Eiser wijst erop dat hij middels zijn correcties en aanvullingen heeft aangegeven dat hij de vraag of hij problemen heeft ondervonden vanwege zijn werkzaamheden met ‘ja’ heeft beantwoord. Eiser stelt in beroep voorts dat hij te vrezen heeft voor represailles als duidelijk wordt dat hij de corruptie op zijn werk heeft aangekaart. Voornoemd standpunt slaagt niet. Eiser heeft verklaard dat de problemen in verband met zijn werk zich drie jaar geleden hebben afgespeeld, dat men weliswaar bezig was om hem problemen te bezorgen maar dat hij in dit verband nooit ‘met de dood of iets’ is bedreigd, dat hij uiteindelijk heeft ontkend en dat het daarmee was afgedaan. Verweerder heeft gelet hierop niet ten onrechte geconcludeerd dat de gestelde problemen in verband met zijn werkzaamheden voor eiser kennelijk geen reden zijn geweest om zijn land van herkomst te verlaten en dat in dit verband geen sprake is van een relevant element, dat raakt aan vluchtelingschap of artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5.14.
Nu verweerder het huwelijk tussen eiser en [persoon A] niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, kan eisers standpunt in beroep dat het huwelijk is aangetoond en dat daarom sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM, niet slagen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 september 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.