In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Afghaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had verzocht om een verblijfsvergunning asiel, maar zijn aanvraag werd op 6 april 2017 afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de eiser niet in staat was om zijn huwelijk met [persoon A] aannemelijk te maken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geconcludeerd dat de door eiser overgelegde documenten en verklaringen onvoldoende waren om de rechtsgeldigheid van het huwelijk te onderbouwen. De rechtbank merkte op dat eiser geen bewijs had geleverd dat zijn huwelijk volgens de sharia was voltrokken en dat de door hem overgelegde foto’s en documenten niet voldoende waren om de echtheid van het huwelijk aan te tonen. Daarnaast werd de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde problemen met zijn schoonfamilie en andere betrokkenen in twijfel getrokken. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij om deze redenen vrees had voor vervolging in Afghanistan. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris bevestigd en het beroep ongegrond verklaard.