ECLI:NL:RBDHA:2017:10092

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
5 september 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3299
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf op basis van onvoldoende bewijs van sociale en economische binding met het land van herkomst

In deze zaak heeft eiseres, een Pakistaanse vrouw, samen met haar twee kinderen een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland. De aanvraag werd op 28 oktober 2016 door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 26 januari 2017 kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 4 september 2017 de zaak behandeld, waarbij eiseres en de verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tijdens de zitting was ook de referent, een familielid van eiseres, aanwezig.

De rechtbank oordeelde dat de Minister van Buitenlandse Zaken zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij een sterke sociale en economische binding met Pakistan had. De rechtbank benadrukte dat het aan de aanvrager is om het verblijfsdoel en de tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken. Eiseres, die weduwe is en twee dochters heeft, had niet kunnen bewijzen dat zij voldoende sociale binding had met haar land van herkomst, noch dat zij over een substantieel inkomen beschikte om in haar onderhoud te voorzien.

De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de visumaanvraag op de genoemde gronden terecht was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 september 2017, en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing volgens de Vreemdelingenwet 2000.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/3299

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer],

(gemachtigde: mr. M. Berg),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.M.G. Bouma).

Procesverloop

Eiseres heeft mede namens haar twee kinderen een aanvraag ingediend tot het verlenen van een visum voor kort verblijf.
Bij besluit(en) van 28 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen.
Bij besluit van 26 januari 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2017.
Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is ter zitting referent [referent] verschenen en zijn broer [broer van referent].

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1978 en heeft de Pakistaanse nationaliteit en woont in Pakistan. Zij heeft twee kinderen die ook de Pakistaanse nationaliteit hebben: [kind 1], geboren op [geboortedatum] 1998 en [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2007. Zij heeft op 14 oktober 2016 verzocht om afgifte van een visum voor kort verblijf omdat zij referent in Nederland wil bezoeken voor de duur van 21 dagen. Referent stelt dat eiseres zijn tante is, de zus van zijn moeder.
2. Verweerder heeft de visum geweigerd op de grond dat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond. Daarnaast heeft verweerder de visum geweigerd op de grond dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat eiseres een zodanige sociale en economische binding heeft met haar land van herkomst dat tijdige terugkeer is gewaarborgd.
3. Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub ii, en artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode), voor zover thans van belang, wordt een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
(…)
ii) het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
(…)
of
b) indien er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
4. Uit het toepasselijke gemeenschapsrecht vloeit voort dat het aan de aanvrager is om zijn of haar verblijfsdoel en tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken. Bij het onderzoek of er een redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum, komt verweerder een zekere beoordelingsruimte toe. De rechter kan dit oordeel van verweerder slechts terughoudend toetsen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres geen zodanige sociale en economische binding met Pakistan aannemelijk heeft gemaakt dat tijdige terugkeer naar dat land redelijkerwijs is gewaarborgd.
6. Eiseres is 38 jaar oud, weduwe en heeft een dochter van 18 jaar oud en een dochter van 10 jaar oud. Aangezien eiseres van plan is om samen met haar twee dochters naar Nederland te reizen, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het zwaartepunt van de sociale binding van eiseres zich verplaatst van Pakistan naar Nederland. Gelet hierop heeft verweerder redelijkerwijs kunnen aannemen dat er geen sociale binding met Pakistan bestaat voor wat betreft een achterblijvend gezin waarvoor eiseres de verantwoordelijkheid draagt.
6.1
Eiseres heeft zes broers en zussen waarvan drie oudere broers woonachtig zijn in Pakistan. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat eiseres zodanig is gebonden aan de in Pakistan achterblijvende familieleden dat haar terugkeer op grond daarvan op voorhand kan worden aangenomen. Evenmin is gebleken van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres zouden dwingen tijdig naar Pakistan terug te keren. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat de sociale binding van eiseres met het land van herkomst zodanig sterk is dat de tijdige terugkeer naar dat land redelijkerwijs gewaarborgd is te achten. Voorts heeft verweerder ten aanzien van de meereizende dochters kunnen overwegen dat zij afhankelijk worden geacht te zijn van de sociale binding van hun moeder (eiseres) met het land van herkomst.
7. Eiseres heeft evenmin aangetoond dat zij een zodanige economische binding met Pakistan heeft dat om die reden haar terugkeer is gewaarborgd. Verweerder heeft daartoe kunnen overwegen dat met de overlegging van een arbeidsovereenkomst en een werkgeversverklaring onvoldoende is aangetoond dat zij daadwerkelijk het gestelde inkomen verdient en dit ook daadwerkelijk ontvangt. Het ligt op de weg van eiseres om de gestelde contante salarisbetalingen aannemelijk te maken. Dat zij hierin niet is geslaagd blijkt uit de e-mail van 28 april 2017 van referent aan zijn gemachtigde waarin staat geschreven: “We hebben helaas geen bewijs kunnen vinden waaruit de betaling vanuit haar werk bewezen kan worden.”
Voorts heeft verweerder mogen overwegen dat het ontvangen van huurinkomsten door de verhuur van onroerend goed dat eiseres in eigendom heeft onvoldoende wordt geacht een tijdige terugkeer naar Pakistan voldoende gewaarborgd te achten. Hierbij heeft verweerder mogen opmerken dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat de fysieke aanwezigheid van eiseres voor het innen van de huurpenningen vereist is.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij over een regelmatig en substantieel inkomen in het land van herkomst beschikt om zelfstandig daar in haar onderhoud te kunnen voorzien. Het had op de weg van eiseres dan wel referent gelegen om ter onderbouwing van de gestelde werkzaamheden en de daaruit voorvloeiende inkomsten alsnog objectiveerbare bewijsstukken aan te leveren hetgeen is nagelaten.
8. Nu de hiervoor besproken weigeringsgrond de afwijzing van het visum zelfstandig kan dragen, behoeft de beroepsgrond tegen de andere afwijzingsgrond, namelijk dat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond en de daartegen gerichte beroepsgronden geen bespreking meer.
9. Eiseres heeft voorts nog aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van de hoorplicht, zoals die is neergelegd in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De aanvraag is uitgebreid gemotiveerd en met stukken onderbouwd en van een kennelijk ongegrond bezwaar is volgens eiseres dan ook geen sprake.
9.1
Deze beroepsgrond faalt. Verweerder hoeft iemand die bezwaar heeft gemaakt volgens het bepaalde in artikel 7:3 van de Awb niet te horen als direct duidelijk is dat de bezwaren het eerdere besluit niet zullen veranderen. Gelet op het primaire besluit en de daarbij gehanteerde afwijzingsgronden en hetgeen eiseres hiertegen in bezwaar heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat van vorenbedoelde situatie sprake is. Verweerder heeft eiseres dan ook niet hoeven horen over haar bezwaar.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2017.

Rechtsmiddel

Ingevolge artikel 84, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.