ECLI:NL:RBDHA:2017:10092
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf op basis van onvoldoende bewijs van sociale en economische binding met het land van herkomst
In deze zaak heeft eiseres, een Pakistaanse vrouw, samen met haar twee kinderen een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland. De aanvraag werd op 28 oktober 2016 door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 26 januari 2017 kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 4 september 2017 de zaak behandeld, waarbij eiseres en de verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tijdens de zitting was ook de referent, een familielid van eiseres, aanwezig.
De rechtbank oordeelde dat de Minister van Buitenlandse Zaken zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij een sterke sociale en economische binding met Pakistan had. De rechtbank benadrukte dat het aan de aanvrager is om het verblijfsdoel en de tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken. Eiseres, die weduwe is en twee dochters heeft, had niet kunnen bewijzen dat zij voldoende sociale binding had met haar land van herkomst, noch dat zij over een substantieel inkomen beschikte om in haar onderhoud te voorzien.
De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de visumaanvraag op de genoemde gronden terecht was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 september 2017, en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing volgens de Vreemdelingenwet 2000.