ECLI:NL:RBDHA:2017:10147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2017
Publicatiedatum
6 september 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 30733
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse eiser op grond van ongeloofwaardige verklaringen over vervolging vanwege atheïsme en homoseksualiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraakse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser, geboren in 1993, heeft in zijn asielaanvraag gesteld dat hij is gevlucht vanwege problemen met sjiitische milities en zijn atheïsme. Hij heeft verklaard dat hij in Irak is bedreigd en dat zijn vader is vermoord vanwege zijn overtuigingen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van eiser over de problemen die hij heeft ondervonden ongeloofwaardig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser tijdens zijn gehoor niet heeft verklaard dat hij vreest voor vervolging vanwege zijn atheïsme en dat hij in Irak geen problemen heeft ondervonden vanwege zijn overtuiging. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de nieuwe asielmotieven die eiser in beroep heeft aangevoerd, zoals zijn homoseksualiteit, niet kunnen worden meegenomen in de beoordeling van de asielaanvraag, omdat deze niet eerder zijn genoemd in de bestuurlijke fase. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris dan ook bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/30733

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Greve-Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R.Vink).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer
A. Tuma. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1993 en heeft de Iraakse nationaliteit. Op
23 september 2015 heeft eiser zich gemeld in AC Ter Apel. Op 3 oktober 2015 heeft eiser onderhavige asielaanvraag ingediend.
2. Uit het nader gehoor van 12 april 2016 blijkt, kort samengevat, dat eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd dat hij aan de deur van zijn woning in Irak ruzie kreeg met sjiitische milities, waarbij eiser de imam, Mohammed, Allah en de Islam heeft uitgescholden. Een paar dagen later heeft eiser een dreigbrief van deze militie ontvangen en is zijn huis beschoten. Na een ruzie met zijn vader over deze dreigbrief en de verklaring van het stamhoofd dat hij vogelvrij was verklaard, is eiser gevlucht. Eiser heeft in het nader gehoor ook aangegeven atheïst te zijn. In beroep heeft eiser aangevoerd dat hij om die reden is gevlucht en dat hij daar in ieder geval in Nederland uiting aan heeft gegeven, waardoor het voor hem niet meer veilig is om terug te gaan naar Irak. Eiser heeft voorts aangegeven als toekomstplan te hebben om als schrijver te pleiten voor gelijkwaardigheid van atheïsme en geloofsovertuigingen en hij vindt dat niet van hem verwacht hoeft te worden dat hij bij terugkeer naar Irak zijn overtuigingen geheel voor zich zal hoeven te houden. Voorts heeft eiser in beroep – nadat zijn huidige advocaat zich voor hem had gesteld – aanvullend aangevoerd dat hij homoseksueel is, dat hij met zijn toenmalige vriend is betrapt en dat hij mede daarom is gevlucht. Eerder heeft hij daarover niet durven te verklaren, omdat hij bang was dat het een vriend van zijn vader die in hetzelfde AZC verbleef ter ore zou komen. Voorts heeft eiser in beroep aangevoerd dat zijn vader is vermoord en zijn familie naar Turkije is gevlucht, omdat eiser in Nederland enkele atheïstisch getinte berichten op Facebook had geplaatst en dat hij op Facebook is bedreigd vanwege het atheïsme.
3. Verweerder acht de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder acht het ook geloofwaardig dat eiser atheïst is. De verklaringen van eiser over de problemen die hij met sjiitische milities had, dat zijn vader is vermoord vanwege de atheïstische overtuiging van eiser en dat eiser gevlucht is vanwege problemen als gevolg van het atheïsme, acht verweerder echter ongeloofwaardig. Verweerder acht het dan ook niet aannemelijk dat eiser te vrezen zou hebben voor vervolging vanwege het atheïsme. Ten aanzien van het nieuwe asielmotief in beroep heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat dit niet bij de onderhavige beoordeling kan worden betrokken en dat eiser daartoe een nieuwe asielaanvraag dient in te dienen.
4. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen
van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen als
ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de
vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op
omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond
voor verlening vormen.
5. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder het eerst in beroep aangevoerde asielmotief over eisers homoseksualiteit terecht heeft aangemerkt als een nieuw asielmotief dat geen verband houdt met de in de bestuurlijke fase naar voren gebrachte asielmotieven en dit op juiste gronden niet heeft meegenomen in de beoordeling van de onderhavige asielaanvraag. Verweerder heeft hierbij terecht verwezen naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 mei 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW4908) en naar de totstandkomingsgeschiedenis van de implementatiewet van Richtlijn 2013/32/EU en heeft voorts terecht opgemerkt dat de inwerkingtreding van de nieuwe Procedurerichtlijn (2013/32/EU) geen verandering teweeg heeft gebracht in het eerdere oordeel dat een nieuw asielmotief niet onder de reikwijdte van artikel 83 van de Vw valt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit de Procedurerichtlijn niet blijkt dat onder de in artikel 83a van de Vw opgenomen verplichting tot een volledig en ex nunc onderzoek de verplichting valt om geheel nieuwe asielmotieven bij de beoordeling van het beroep te betrekken.
Zoals verweerder ter zitting terecht heeft opgemerkt, volgt uit het beleid dat verweerder indien een vreemdeling tijdens een tweede of opvolgende asielaanvraag aangeeft dat hij homoseksueel is, en deze informatie geloofwaardig wordt geacht, de vreemdeling niet wordt tegengeworpen dat hij niet tijdens een voorgaande procedure gewag heeft gemaakt van zijn homoseksuele geaardheid. Verder volgt uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat, indien de seksuele gerichtheid aan een opvolgende asielaanvraag ten grondslag wordt gelegd de vreemdeling, ter beantwoording van de vraag of die seksuele gerichtheid een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is, niet mag worden tegengeworpen dat hij daarover niet eerder heeft verklaard. De bestuursrechter kan het standpunt van verweerder over de geloofwaardigheid van die seksuele gerichtheid, ook als dat is opgenomen in een besluit van gelijke strekking, dan toetsen aan de hand van de daartegen aangevoerde beroepsgronden als ware het een eerste weigering een asielvergunning te verlenen (zie de uitspraak van 8 juli 2015 in zaken nrs. 201208550/1/V2, 201110141/1/V2 en 201210441/1/V2).
Gelet hierop is de door de gemachtigde van eiser ter zitting geuite zorg over een beperkte toetsing van het nieuwe asielmotief van eiser in een herhaalde aanvraagprocedure, onterecht.
6. Voorts is de vraag aan de orde of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat eiser is gevlucht vanwege het atheïsme en dat hij daar problemen door heeft ondervonden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daarover het volgende.
7. Eiser heeft tijdens de gehoren verklaard dat hij is gevlucht vanwege de problemen met de militie alsmede vanwege problemen met zijn vader die een ‘dictator’ was. Zijn vader was het er niet mee eens dat eiser in een nachtclub werkte. Eiser heeft tijdens de gehoren niet verklaard dat hij bij terugkeer naar Irak vreest vanwege zijn atheïstische overtuiging. De rechtbank acht van belang dat eiser heeft verklaard dat hij al sinds de middelbare school atheïst is en dat hij in Irak geen problemen heeft ondervonden vanwege het atheïsme. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het ongeloofwaardig is dat eiser met de sjiitische milities ruzie had over een geldinzameling voor broederstrijders en dat eiser tijdens deze ruzie de imam, Mohammed, Allah en de Islam heeft uitgescholden. Hierbij heeft verweerder mogen betrekken dat het opvallend is dat het eiser gelukt is om tijdens de ruzie aan de deur zijn huis in te vluchten en dat de milities vervolgens zijn vertrokken. Verweerder heeft hier voorts bij mogen betrekken dat de dreigbrief die eiser een paar dagen later ontving zag op het werk dat eiser deed in nachtclubs en dat hij een ‘vuile soenniet’ zou zijn. Nog afgezien van de vraag welke waarde aan deze brief gehecht kan worden, nu deze volgens documentonderzoek van Bureau Documenten niet vatbaar was voor onderzoek, is de rechtbank het met verweerder eens dat de inhoud van deze brief geen logisch gevolg is op een ruzie over geld, waarbij eiser de Islam zou hebben geschoffeerd. De rechtbank volgt voorts het standpunt van verweerder dat uit de dreigbrief niet blijkt dat eiser werd bedreigd omdat hij atheïst is. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat in principe niemand in Irak wist dat hij atheïst is. Verweerder heeft het asielrelaas op dit punt derhalve niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
8. Verweerder heeft het voorts terecht tegenstrijdig geacht dat eiser tijdens het gehoor aan de ene kant heeft verklaard dat het in Irak niet mogelijk is om het atheïsme te uiten omdat dit gevaarlijk kan zijn, en aan de andere kant heeft gesteld dat hij in het openbaar en met luide stem een atheïstisch gedicht heeft voorgelezen aan een vriend. Dit doet af aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser. Dat eiser tijdens zijn gehoor fanatiek overkwam op de gehoormedewerker, leidt niet tot een ander oordeel.
9. Ter onderbouwing van eisers standpunt dat hij in ieder geval nu gevaar loopt nu hij in Nederland atheïstisch getinte berichten op Facebook heeft geplaatst, heeft eiser een in het Nederlands vertaalde reactie van de groepering Al Asa’ib op zijn Facebookbericht overgelegd. Verweerder heeft hierover terecht het standpunt ingenomen dat hieruit slechts blijkt dat het om een reactie op een bericht gaat en dat eiser hiermee niet de door hem gestelde problemen met de milities aannemelijk heeft gemaakt. Ook de gestelde problemen die eisers familie in Irak kreeg na zijn vertrek zijn hiermee niet aannemelijk gemaakt. Voorts is niet gebleken dat eiser sindsdien door activiteiten op Facebook nog reacties heeft gekregen zoals de bovengenoemde of dat hij überhaupt berichten op Facebook heeft geplaatst waarmee hij zijn atheïsme aan derden laat zien. Dit doet afbreuk aan eisers stelling, dat het uiten van het atheïsme voor hem een bijzonder belangrijk onderdeel vormt van zijn overtuiging en dat hij deze overtuiging bij terugkeer naar Irak wil uiten op een dusdanige manier dat hij gevaar zal lopen op vervolging.
10. Ter onderbouwing van de door eiser gestelde moord op zijn vader, heeft hij in beroep documenten overgelegd waaronder een overlijdensakte aangaande zijn vader en een arrestatiebevel aangaande [persoon A] (een van de mannen uit de militie die bij eiser voor de deur stonden). Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze documenten niet geverifieerd kunnen worden nu het om kopieën gaat. Er is derhalve niet aangetoond dat de overlijdensakte een authentiek document is. Daarnaast valt het op dat de akte niet is ondertekend en dat er geen stempel van Forensische Geneeskunde op de akte staat. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit de overlijdensakte weliswaar blijkt dat de vader van eiser door kogels in het hoofd om het leven is gekomen, maar dat hieruit niet blijkt dat de vader is gedood door toedoen van [persoon A] en zijn gewapende groep en vanwege het atheïsme van eiser. Daarnaast heeft eiser een kopie van een arrestatiebevel jegens [persoon A] overgelegd, maar daaruit blijkt niet dat [persoon A] wordt verdacht van de moord op eisers vader. Eiser heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat zijn familieleden naar Turkije zijn gevlucht vanwege de dood van zijn vader.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het asielrelaas ten aanzien van de problemen met de milities en de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden vanwege het atheïsme, niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft derhalve op juiste gronden de asielaanvraag van eiser afgewezen.
12. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.