ECLI:NL:RBDHA:2017:10297

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2017
Publicatiedatum
8 september 2017
Zaaknummer
NL17.6941
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 september 2017 uitspraak gedaan in een beroep van een Gambiaanse eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris baseerde dit besluit op de Dublinverordening, die bepaalt dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat Italië zijn internationale verplichtingen nakomt, en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van tekortkomingen in de opvang en asielprocedure in Italië. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de slechte opvangomstandigheden en het gebrek aan rechtszekerheid, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.6941

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Groenendijk).

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.6942, plaatsgevonden op 5 september 2017. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Gambiaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1992.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
3.1
Eiser voert aan dat in Italië een gebrek is aan opvanglocaties en dat de Italiaanse autoriteiten niet op een juiste wijze met asielzoekers omgaan. In de opvanglocatie waar eiser in Italië verbleef had hij het zo koud, dat hij een klacht heeft ingediend bij de instelling die daar verantwoordelijk voor was. Hij heeft toen een kacheltje gekregen. Hieruit blijkt wel dat de opvangomstandigheden te wensen over laat. Eiser stelt dat verweerder zijn standpunt op achterhaalde informatie baseert. Hij verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 27 februari 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:1908), waarin is geoordeeld dat uit het DRC en SCR-rapport van februari 2017 concrete gevallen naar voren komen waaruit een gebrek aan adequate opvang van gezinnen met minderjarige kinderen blijkt. Eveneens heeft de rechtbank geoordeeld dat het SFH-rapport van een half jaar eerder een zorgelijke situatie schetst, zodat de rechtbank tot de conclusie komt dat gezinnen in Italië mogelijk niet adequaat worden opgevangen alsmede dat het gebrek aan adequate opvang niet incidenteel is. Eiser voert aan dat een beroep op de autoriteiten feitelijk onmogelijk is als hij geen huisvesting dan wel vaste verblijfplaats heeft. Eiser verwijst naar een rapport van AIDA van februari 2017 om een gebrek aan rechtszekerheid te onderbouwen. Zelfs indien eiser rechtsmiddelen zou kunnen aanwenden, zal hij in afwachting daarvan zonder, dan wel in een zeer slechte opvang dienen te overleven.
3.2
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat Italië zijn internationale verplichtingen jegens eiser nakomt. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Italië dit niet doet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser hierin niet is geslaagd. De passages van de uitspraak waar eiser naar verwijst acht de rechtbank niet relevant voor eiser, nu deze zien op de opvangomstandigheden voor gezinnen met minderjarige kinderen en eiser een alleenstaande man van 24 jaar is. Dat eiser bij problemen geen klacht zou kunnen indienen bij de Italiaanse autoriteiten, rijmt niet met zijn verklaringen over zijn eigen ervaring dat hij na een klacht over de kou een kachel heeft ontvangen. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser met de door hem aangehaalde rapporten niet aannemelijk heeft gemaakt dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, die ernstige gronden vormen om aan te nemen dat eiser een reëel risico zal lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling. Verweerder heeft gelet op het voorgaande dan ook geen aanleiding hoeven te zien om eisers verzoek om internationale bescherming onverplicht in behandeling te nemen.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 september 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel