ECLI:NL:RBDHA:2017:10315

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2017
Publicatiedatum
11 september 2017
Zaaknummer
C/09/521009 / HA ZA 16-1231
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de nietigheid van octrooi EP 2 405 749 en de gevorderde verklaring voor recht door Synthon B.V. tegen Yeda Research & Development Co., Ltd.

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Synthon B.V. en Yeda Research & Development Co., Ltd. Synthon vorderde onder andere de vernietiging van het octrooi EP 2 405 749 en een verklaring voor recht dat een specifiek doseringsregime voor glatirameer acetaat niet inventief was. Yeda, de gedaagde, is het Technology Transfer Office van het Weizmann Institute of Science en houdt zich bezig met de commercialisering van onderzoeksresultaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat Synthon geen belang meer heeft bij de gevorderde verklaring voor recht, nu het octrooi EP 749 is ingetrokken en er geen geldige octrooien meer zijn in Nederland met betrekking tot het gevorderde doseringsregime. De rechtbank heeft de vorderingen van Synthon afgewezen en Yeda veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 167.500. De rechtbank oordeelde dat de gevorderde verklaring voor recht geen effect heeft voor eventuele buitenlandse octrooirechten en dat Synthon onvoldoende belang heeft aangetoond voor de gevorderde verklaring. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een concreet belang bij het verkrijgen van een verklaring voor recht in octrooizaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/521009 / HA ZA 16-1231
Vonnis van 6 september 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SYNTHON B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
eiseres,
advocaten: mrs. M.G.R. van Gardingen en H.J. Pot te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar vreemd recht
YEDA RESEARCH & DEVELOPMENT Co., Ltd.,
gevestigd te Rehovot, Israël,
gedaagde,
advocaat: mr. J.A. Dullaart te Naaldwijk.
Partijen zullen hierna Synthon en Yeda genoemd worden.
Voor Yeda is de zaak inhoudelijk behandeld door mrs. S.C. Dack en G. Theuws, advocaten te Amsterdam. Voor Synthon is de zaak inhoudelijk behandeld door haar advocaten voornoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 26 september 2016 waarbij Synthon verlof is verleend om te procederen volgens het Versneld Regime in Octrooizaken;
  • de beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 28 september 2016 waarbij enkele in voormelde beschikking foutief genoemde data zijn hersteld;
  • de VRO-dagvaarding van 30 september 2016;
  • de akte houdende overlegging producties zijdens Synthon van 2 november 2016 met producties 1 tot en met 33;
  • de conclusie van antwoord tevens akte overlegging producties van 11 januari 2017 met producties 1 tot en met 11;
  • de akte houdende overlegging nadere producties, tevens vermindering van eis, van 19 april 2017 met producties 34 tot en met 47;
  • de akte overlegging reactieve productie zijdens Yeda van 16 juni 2017, met productie 12;
  • de brief zijdens Synthon van 8 juni 2017 met betrekking tot een regeling aangaande de proceskosten;
  • de ter gelegenheid van het pleidooi op 16 juni 2017 overgelegde pleitnotities zijdens Synthon;
  • de ter gelegenheid van het pleidooi op 16 juni 2017 overgelegde pleitnotities zijdens Yeda.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Synthon ontwikkelt en produceert zowel innovatieve als generieke geneesmiddelen. Yeda is het Technology Transfer Office van het Israëlische Weizmann Institute of Science en houdt zich bezig met het commercialiseren van de onderzoeksresultaten van dat instituut.
2.2.
Het Weizmann Institute heeft in de jaren ’60 het synthetische geneesmiddel glatirameer acetaat ontwikkeld en later gevonden dat glatirameer acetaat gebruikt kan worden voor de behandeling van bepaalde vormen van multiple sclerose. Hiervoor heeft Yeda destijds octrooi aangevraagd en verkregen. In de jaren ’90 heeft Yeda een tweede generatie octrooi (EP 0 762 888) verleend gekregen voor onder meer een verbeterde versie van glatirameer acetaat (deze versie van glatirameer acetaat wordt hierna aangeduid met GA). Voor dit GA heeft de Amerikaanse FDA een marktvergunning verleend in december 1996 waarbij het is goedgekeurd voor gebruik bij de behandeling van relapsing-remitting multiple sclerose (RRMS). Het wordt verhandeld door Teva Pharmaceutical Industries Ltd (Teva) onder de merknaam Copaxone®, sinds 1997 in de VS en sinds 2001 in Europa.
2.3.
Teva heeft Copaxone® op de markt gebracht in voorgevulde injectiespuiten waarin 20 mg GA is opgelost in 1 ml vloeistof, bestemd voor dagelijkse toediening. Hiervoor heeft Teva ook een Nederlandse marktvergunning verkregen.
2.4.
Op 8 mei 2013 is aan Yeda onder nummer EP 2 405 749 (hierna: EP 749) octrooi verleend voor een specifiek
“low frequency”doseringsregime voor GA voor behandeling van RRMS, waarbij Nederland een aangewezen staat is. De internationale aanvrage voor dit octrooi is ingediend op 19 augustus 2010 (nummer WO 2011/022063). Yeda heeft zich beroepen op prioriteit van een tweetal Amerikaanse octrooiaanvragen, waarvan de oudste de aanvraagdatum 20 augustus 2009 heeft.
2.5.
De conclusies van het octrooi luiden in de oorspronkelijke Engelse taal als volgt:
2.6.
De Nederlandse vertaling van de conclusies als ingediend bij OCNL luiden als volgt:
2.7.
Tegen EP 749 is oppositie is ingesteld. De oppositieafdeling van het EOB [1] heeft het octrooi in stand gelaten. Tegen die beslissing is beroep ingesteld door onder meer Synthon.
2.8.
Nadat Yeda bij brieven van 2 en 3 februari 2017 het EOB heeft geïnformeerd haar goedkeuring aan de tekst van het EP 749 als verleend alsmede de daarop betrekking hebbende hulpverzoeken in te trekken, heeft de technische kamer van beroep van het EOB bij beslissing van 8 februari 2017 het octrooi EP 749 herroepen.
2.9.
Voorafgaand aan de verlening van EP 749 zijn daarvan in ieder geval twee divisionals afgesplitst. De divisional met nummer EP 2949335 is verleend op 4 januari 2017, maar door Yeda niet voor Nederland gevalideerd voor of op de laatste datum waarop dat mogelijk was, te weten 4 april 2017. De divisional met nummer EP 2630962 was ten tijde van het pleidooi nog in behandeling bij het EOB. Bij brief van 26 januari 2017 is namens Yeda aan het EOB bericht dat Nederland voor die divisional niet langer een aangewezen staat is.
2.10.
Zijdens Yeda is een op 19 mei 2017 gedateerde en van een
“statement of truth”voorziene
“wittness statement”van [A] overgelegd. In deze verklaring is onder meer het volgende opgenomen:
(…)
(…)

3.De vorderingen

3.1.
Synthon heeft bij dagvaarding gevorderd om bij vonnis:
A. EP (NL) 2 405 749 te vernietigen;
B. voor recht te verklaren dat een doseringsregime voor (een geneesmiddel omvattende) GA voor de behandeling van (RR-) MS, waarbij GA driemaal wekelijks wordt toegediend in een dosering van 40 mg en waarbij tenminste één dag is gelegen tussen opeenvolgende injecties, op 19 augustus 2009 niet nieuw, althans niet inventief was;
C. Yeda te veroordelen in de redelijke en evenredige kosten van deze procedure, te voldoen binnen twee werkdagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de derde werkdag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling; en
D. het vonnis, voor zover dat de proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Bij akte van 19 april 2017 en vervolgens ter gelegenheid van pleidooi, heeft Synthon haar vordering verminderd. Zij vordert thans om bij vonnis:
A. voor recht te verklaren dat een doseringsregime voor (een geneesmiddel omvattende) GA voor de behandeling van (RR-) MS, waarbij GA driemaal wekelijks wordt toegediend in een dosering van 40 mg en waarbij tenminste één dag is gelegen tussen opeenvolgende injecties, op 19 augustus 2009 niet inventief [2] was;
B. Yeda te veroordelen in de redelijke en evenredige kosten van deze procedure, te voldoen binnen twee werkdagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de derde werkdag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
C. het vonnis, voor zover dat de proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3.
Synthon voert hiertoe aan dat op de prioriteitsdatum het doseringsregime als omschreven in de gevorderde verklaring voor recht, voor de gemiddelde vakman voor de hand lag op basis van diverse publicaties uit de stand van de techniek en zijn algemene vakkennis.
3.4.
Yeda voert verweer en heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen en veroordeling van Synthon in de kosten van het geding voor zover het ziet op de gevorderde verklaring voor recht met inachtneming van hetgeen is bepaald in artikel 1019h Rv.

4.De beoordeling

Bevoegdheid
4.1.
In het kader van de beoordeling van de vraag of de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen, is van belang de vraag naar de reikwijdte van de thans nog resterende gevorderde verklaring voor recht.
4.2.
In haar ter gelegenheid van het pleidooi bij repliek gegeven toelichting, heeft Synthon aangegeven dat de door haar gevorderde verklaring voor recht geen grensoverschrijdend effect heeft in de zin van vaststellend of bindend effect buiten Nederland en dat deze evenmin betrekking heeft op mogelijke octrooien met gelding buiten Nederland (ten aanzien waarvan bij de Nederlandse rechter een grensoverschrijdend inbreukverbod gevorderd zou kunnen worden). [3]
4.3.
In randnummer 15 van haar pleitnotities heeft Synthon echter het volgende naar voren gebracht:
“Ook na het opgeven van alleen het Nederlandse deel van de EP 749 octrooifamilie bestaat derhalve nog altijd, expliciet erkend door Yeda, de dreiging van een Nederlandse procedure over beweerdelijk (faciliteren van) inbreukmakend handelen in het buitenland. De daarmee gepaard gaande (commerciële) onzekerheid zal Synthons potentiële klanten in binnen- en buitenland afschrikken in of via Nederland met Synthon zaken te doen, als gevolg waarvan Synthon schade ondervindt.”
4.4.
Synthon noemt hier als belang bij haar vordering het zich te zijner tijd kunnen verweren tegen een vordering op grond van
onrechtmatige daadin Nederland, inhoudende het faciliteren van inbreukmakend handelen in het buitenland. Indien Synthon wenst te bereiken dat zij zich in een dergelijke procedure mede met een beroep op de verklaring voor recht kan verweren met de stelling dat wat ook zij van het haar verweten doen of nalaten, de vordering moet worden afgewezen omdat in het buitenland geen inbreuk wordt gemaakt aangezien het doseringsregime voor de hand lag op de prioriteitsdatum (pleitnota onder 18), heeft die verklaring voor recht in de opvatting van Synthon dus wel een grensoverschrijdend effect. Derhalve ziet de rechtbank zich toch genoodzaakt haar internationale bevoegdheid ambtshalve te toetsen en in dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
4.5.
Op grond van artikel 24 lid 4 EEX-Vo is voor de beoordeling van de vraag naar de geldigheid van een octrooi exclusief bevoegd het gerecht van de lidstaat waarvoor het betreffende Europees octrooi is verleend. Dat geldt ook wanneer de vraag naar de geldigheid van een octrooi aan de orde komt bij de beoordeling van het verweer dat geen sprake is van inbreuk omdat het betrokken recht nietig is [4] . Weliswaar brengt dit niet mee dat door de enkele omstandigheid dat een nietigheidsverweer wordt gevoerd, de rechter zijn grensoverschrijdende bevoegdheid om kennis te nemen van die inbreukvorderingen verliest, maar de rechter dient in die situatie – indien eiser dat wenst – de zaak aan te houden in afwachting van het oordeel van de bevoegde buitenlandse rechter omtrent de geldigheid van het octrooi. Indien eiser geen aanhouding wenst, dient de rechter de vordering af te wijzen [5] . Dit geldt ook voor de situatie waarin een Gillette-verweer in stelling wordt gebracht, aangezien de beoordeling van de stelling (respectievelijk het verweer) dat een niet-inventieve variant van de stand van de techniek wordt toegepast, veelal zal impliceren dat het octrooi niet, althans niet in de huidige vorm, verleend had mogen worden [6] . In de zaak MSD/Ratiopharm c.s. van 13 februari 2008, IEPT20080213, waar Synthon nog een beroep op heeft gedaan, was geen sprake van een beoogd grensoverschrijdend effect van de in reconventie gevorderde Gillette-verklaring, althans maakt de rechtbank in die zaak daar geen melding van.
4.6.
Weliswaar is in deze zaak niet (letterlijk) sprake van een Gillette-verweer, maar voor zover de gevorderde Gillette-verklaring voor recht (mede) effect zou moeten hebben in een eventueel tegen Synthon aanhangig te maken procedure als hiervoor sub 4.4 omschreven, is de beoordeling daarvan nauw verweven met die van een geldigheidsverweer. De rechtbank is van oordeel dat zij bevoegd is daarover te oordelen, maar dat zij daarop niet kan beslissen zonder af te wachten wat het oordeel is van de rechter die bevoegd zou zijn indien de geldigheid de inzet van de procedure was geweest. Nu in deze zaak onduidelijk is om welke octrooien (in het buitenland geldige divisionals van EP 749) het zou gaan, zou dit kunnen betekenen dat het oordeel van meerdere rechters afgewacht moet worden.
4.7.
Ter zitting heeft Synthon desgevraagd aangegeven dat zij in dat geval geen aanhouding maar afwijzing van haar (grensoverschrijdende) vordering wenst. De rechtbank wijst derhalve de gevorderde verklaring voor recht af, voor zover Synthon daarmee toch enig grensoverschrijdend effect beoogt (preciezer: effect ten aanzien van enig buitenlands octrooirecht).
4.8.
Dat de rechtbank internationaal bevoegd is en de vordering in volle omvang mag beoordelen voor zover de verklaring voor recht beperkt moet worden uitgelegd (in die zin dat deze geen grensoverschrijdend effect heeft, dat wil zeggen: enkel betrekking heeft op enig voor Nederland geldend of te gelden octrooirecht), is niet bestreden zodat de rechtbank die vordering in het navolgende zal beoordelen (artikel 9 jo 11 Rv [7] ).
Overigens sluit deze beperkte uitleg van de verklaring voor recht ook aan bij randnummer 127 van de dagvaarding, waarin Synthon uitsluitend de bevoegdheid van de Nederlandse rechter met betrekking tot de nietigheidsvordering toelicht (artikel 24 lid 4 EEX-Vo [8] ) en niet aangeeft waarom de Nederlandse rechter eveneens rechtsmacht zou hebben met betrekking tot de gevorderde verklaring voor recht voor de buitenlandse delen van het octrooi of te gelden octrooirechten. Zoals hiervoor uiteengezet, is dat dat laatste in ieder geval niet vanzelfsprekend indien de verklaring een grensoverschrijdend effect zou beogen.
Belang
4.9.
Synthon vordert thans nog uitsluitend een verklaring voor recht die – gelet op het voorgaande – beperkt is tot enig voor Nederland geldend of te gelden octrooirecht. Zij dient derhalve aan te tonen dat zij daarbij belang heeft.
4.10.
Synthon stelt dat de in een Nederlands – voor een buitenlandse rechter niet bindend – vonnis neergelegde verklaring voor recht als gevorderd in het buitenland zogenaamd
persuasive effectheeft: een uitspraak van de Nederlandse octrooirechter wordt – aldus Synthon – over het algemeen in het buitenland gezaghebbend bevonden en serieus genomen en kan daarom helpen bij het overtuigen van de buitenlandse rechter van de juistheid van haar standpunt. Synthon heeft belang bij een toewijzend vonnis omdat – mocht zij geconfronteerd worden met een buitenlandse procedure die betrekking heeft op het doseringsregime van GA als omschreven in de gevorderde verklaring voor recht – zij dit vonnis dan ter ondersteuning van haar stellingen in die procedure in kan brengen.
4.11.
Voorts begrijpt de rechtbank dat het belang dat Synthon stelt te hebben bij de verklaring voor recht, aldus dat dit erin gelegen is dat zij daarmee haar potentiële klanten kan laten zien dat zij – door met Synthon zaken te doen – een rechterlijke uitspraak in Nederland niet hoeven te vrezen mochten zij worden geconfronteerd met vorderingen van Yeda uit hoofde van Nederlandse octrooirechten met betrekking tot het doseringsregime als genoemd in de verklaring voor recht. Synthon heeft er in dat verband – overigens onbestreden – op gewezen dat Yeda nadat in een Amerikaanse procedure was geoordeeld dat Amerikaanse octrooien met het hier bedoelde doseringsregime nietig waren, een persbericht heeft laten uitgaan met de volgende inhoud:
“We intend to move forward with an immediate appeal”, said [X] , Teva President and CEO. “We will continue to vigorously protect our COPAXONE® franchise against further challenges and through the duration of this process.”
4.12.
Yeda betwist dat Synthon belang heeft bij de gevorderde verklaring voor recht, nu EP 749 is ingetrokken en de divisonals van dat octrooi geen gelding meer hebben of kunnen krijgen in Nederland.
4.13.
De rechtbank stelt het volgende voorop. De vraag of voldoende belang als bedoeld in artikel 3:303 BW [9] bestaat bij een vordering die louter strekt tot het verkrijgen van een verklaring voor recht, moet worden beantwoord door na te gaan wat, gegeven de bijzonderheden van de rechtsverhouding waarin partijen tot elkaar staan, de eisen van een goede procesorde meebrengen. [10] Het belang, dat in het algemeen verondersteld wordt, moet bij de vordering van een verklaring voor recht (anders dan ertoe strekkende dat aansprakelijkheid bestaat voor schade [11] ) door de eiser worden aangetoond en dient erin te zijn gelegen dat het verlangde declaratoir de gedaagde bindt en de eiser baat brengt. Hoewel de rechter terughoudend dient te zijn bij het afwijzen van een vordering op de grond dat de eiser daarbij onvoldoende belang heeft, dient in gedachten te worden gehouden dat het in beginsel niet op de weg van de rechterlijke macht ligt om kwesties in abstracto tot een oplossing te brengen, maar dat dit alleen tot haar taak behoort indien die noodzakelijk is voor de beslissing in een concreet reeds bestaand of dreigend geschil. [12]
4.14.
Uit de hiervoor sub 2.10 aangehaalde verklaring van [A] , waarvan de juistheid tussen partijen niet in geschil is, blijkt dat er thans geen in Nederland geldende octrooien meer zijn noch kunnen komen met betrekking tot het doseringsregime voor GA als genoemd in de verklaring voor recht, zodat er geen grond is voor een Nederlandse inbreukprocedure met betrekking tot een voor Nederland geldig octrooi waarin de gevorderde verklaring voor recht een rol zou kunnen spelen. Hierbij is voorts van belang dat Yeda heeft laten doorschemeren de door Synthon gemaakte proceskosten tot aan haar intrekking van het octrooi te zullen vergoeden. In zoverre heeft Synthon dan ook geen belang meer bij haar vordering. Wat de overige door Synthon gestelde belangen betreft, overweegt de rechtbank als volgt.
4.15.
Zoals hiervoor is overwogen heeft de gevorderde verklaring voor recht geen effect voor eventuele buitenlandse octrooirechten omdat deze, nu de rechtbank heeft geoordeeld dat zij de beoordeling van de bevoegde buitenlandse rechter dient af te wachten, door Synthon in zoverre is ingetrokken. Dat betekent dat ook indien de vordering wordt toegewezen, deze verklaring Yeda buiten Nederland niet bindt en Synthon er buiten Nederland niet rechtstreeks rechten aan kan ontlenen. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste dat de verklaring voor recht de gedaagde bindt en de eiser baat brengt. Dus wat er ook zij van het gestelde
persuasive effectvan een toewijzende uitspraak van deze rechtbank in een buitenlandse procedure, dat is geen voldoende zelfstandig belang als bedoeld in artikel 3:303 BW. Een andere beslissing zou overigens betekenen dat de Nederlandse rechter zich ervoor leent om in allerlei zaken betreffende de geldigheid van een buitenlands octrooi (al dan niet in het kader van een inbreukverweer) en waarin zij op grond van hetgeen hiervoor sub 4.5 uiteen is gezet geen rechtsmacht heeft althans geen oordeel kan geven zonder de beslissing van de buitenlandse rechter af te wachten, de meest gerede partij zou kunnen verzoeken om een verklaring voor recht met als doel die uitspraak te gebruiken in de buitenlandse procedure waarbij de geldigheid van het octrooi beoordeeld wordt. Een dergelijke gang van zaken druist in tegen de algemene rechtsbeginstelen die aan de (internationale) verdeling van rechtsmacht ten grondslag liggen.
4.16.
Dat door het hiervoor onder 4.12 genoemde persbericht potentiële klanten terughoudend zouden kunnen zijn om met Synthon zaken te doen is als zodanig onvoldoende voor toewijzing van haar vordering, die immers niet strekt tot rectificatie of nuancering van het persbericht, dat overigens ziet op het Amerikaanse equivalent van het octrooi. Het geeft Synthon in ieder geval geen rechtens te respecteren belang bij de gevorderde verklaring voor recht nu Yeda in de processtukken, in het bijzonder met de sub 2.10 aangehaalde verklaring van [A] , reeds heeft erkend dat zij in Nederland geen octrooibescherming voor het betreffende doseringsregime geniet en derhalve geen grondslag heeft voor aanspraken uit inbreuk op (Nederlandse) octrooirechten. Niets staat Synthon eraan in de weg om deze stukken te tonen indien het nodig mocht zijn om twijfel bij potentiële klanten weg te nemen.
4.17.
De verwijzing van Synthon naar de uitspraak van Justice Carr in de Engelse zaak Fujifilm vs Abbvie van 3 maart 2017 [13] , waarin – kort gezegd – ondanks het opgeven van het relevante octrooi een zogenaamde “Arrow-declaration” werd gegeven (vergelijkbaar met een Gillette-verklaring als in de onderhavige zaak gevorderd) kan haar niet baten. Wat overigens ook van die zaak zij alsmede van de vraag wat de betekenis van die Engelse uitspraak voor de onderhavige procedure moet zijn, daarin kon – zo begrijpt de rechtbank –bij gebrek aan bewijs niet worden uitgesloten dat dezelfde materie alsnog octrooirechtelijke bescherming kon krijgen in Groot-Brittannië:
356. (…) In the absence of any evidence from AbbVie, I am not prepared to find that it is impossible for any European patent rights to arise out of the 322 patent family, or other families which enable the same subject matter to be claimed. The filing of the Fifth Divisional Application shortly prior to withdrawal of the GB designation from the 044 patent lends further support to the Claimants' submission. (…)
4.18.
In tegenstelling hiermee is in onderhavige zaak – zoals hiervoor meermaals is overwogen – niet in geschil dat in Nederland geen octrooirechtelijke bescherming voor het in de verklaring voor recht bedoelde doseringsregime meer verkregen kan worden. In deze zaak kan die bescherming niet meer verkregen worden, niet zozeer vanwege afgegeven (
inter partesgeldende) “undertakings” (zie o.a. r.o. 399 van de uitspraak van Justice Carr), maar omdat dit volgt uit de toepasselijke regels (zoals onbetwist uitgelegd in de verklaring van [A] , zie r.o. 2.10). Er is derhalve sprake van een cruciaal verschil tussen beide zaken. Overigens lijkt Justice Carr over het argument van het
persuasive effectvan een vonnis van deze rechtbank er hetzelfde over te denken (zie nrs. 372-377 en 411-412).
4.19.
Het vorenstaande leidt er toe dat de gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen.
Proceskosten
4.20.
Partijen zijn het eens dat de redelijke en evenredige kosten die zij ieder in deze zaak hebben gemaakt, moeten worden begroot op € 200.000. Yeda heeft niet betwist dat zij vrijwillig heeft voldaan aan de strekking van de vordering tot vernietiging die Synthon bij dagvaarding had ingesteld. Nu Synthon die eis heeft ingetrokken nadat Yeda met de verklaring van [A] bewijs had overgelegd dat voor het betreffende doseringsregime in Nederland geen enkele octrooirechtelijke bescherming meer gold en kon gelden, wordt Synthon ondanks de afwijzing van de gevorderde verklaring voor recht beschouwd als de grotendeels in het gelijk gestelde partij zodat Yeda wordt veroordeeld in de kosten die Synthon in het kader van haar vernietigingsvordering heeft moeten maken.
4.21.
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot haar oordeel dat Synthon geen belang heeft bij de door haar gevorderde verklaring voor recht, komen de in dat kader gemaakte kosten als nodeloos gemaakt voor haar eigen rekening.
4.22.
Partijen twisten over het deel van de kosten dat is gemaakt in het kader van de vernietigingsvordering enerzijds en de verklaring voor recht anderzijds. Volgens Synthon moet het deel dat aan de vernietigingsvordering is besteed worden begroot op € 175.000 en volgens Yeda op € 160.000. De rechtbank stelt deze kosten in goede justitie vast op € 167.500 en bepaalt dat de wettelijke rente eerst verschuldigd is als na te melden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de gevorderde verklaring voor recht af;
5.2.
veroordeelt Yeda in de proceskosten aan de zijde van Synthon begroot op € 167.500 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F. Brinkman, mr. A.M. Brakel en mr. J. Kan en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2017. [14]

Voetnoten

1.Europees Octrooibureau
2.Aanvankelijk werd gevorderd te verklaren dat het betreffende doseringsregime “niet nieuw althans niet inventief” was; ten pleidooie heeft Synthon de vordering verminderd in die zin dat zij niet langer vordert dat het doseringsregime niet nieuw is.
3.Hiermee komt Synthon terug op haar eerdere stelling dat de gevraagde verklaring voor recht niet tot Nederland beperkt is:
4.HvJ EG 13 juli 2006, C-4/03, Jur. 2006 I-6509 (GAT/Luk), ECLI:EU:C:2006:457
5.HR 30 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA9608 (Roche/Primus II)
6.Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 juni 2008, IEPT 20080618 (Fort Vale/Pelican), rov. 4.4 en Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 november 2010, IEPT 20101117 (Linco/Meijn), rov. 4.15
7.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
8.Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
9.Burgerlijk Wetboek
10.Hoge Raad 27 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2600 (Europeesche/Ohra), rov. 4.2.
11.Hoge Raad 27 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:760
12.A-G Bakels vóór voormeld arrest, sub 2.3.
13.[2017] EWHC 395 (Pat), te vinden op: http://www.bailii.org/ew/cases/EWHC/Patents/2017/395.html
14.type: