In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen B.V. X en de inspecteur van de Belastingdienst over de verrekening van voorvoegingsverliezen. Eiseres, B.V. X, had een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd gekregen voor het jaar 2012, waartegen zij bezwaar had gemaakt. De inspecteur handhaafde de aanslag, waarna eiseres beroep instelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 23 januari 2014 aangifte deed voor de vennootschapsbelasting voor 2012, met een aangegeven winst van € 416.437. De inspecteur had echter een aanslag opgelegd op basis van een belastbare winst van € 416.437, waarbij slechts een deel van de voorwaarts te verrekenen verliezen werd geaccepteerd.
Het geschil draaide om de vraag of de inspecteur terecht had geweigerd het voorvoegingsverlies van € 134.000 te verrekenen met de winst van eiseres. Eiseres stelde dat zij recht had op deze verrekening, omdat de verliezen van de fiscale eenheid oud (FE oud) waar zij deel van uitmaakte, niet meer konden worden verrekend na de liquidatie van de moedermaatschappij, B.V. Y, op 31 december 2011. De rechtbank oordeelde dat door de liquidatie van B.V. Y het voorvoegingsverlies verloren was gegaan, waardoor verrekening in 2012 niet meer mogelijk was. De rechtbank verwierp ook de stelling van eiseres dat de verliezen van B.V. Y konden worden toegerekend aan B.V. Z, de enige overgebleven vennootschap van FE oud.
De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht de verrekening van het voorvoegingsverlies had geweigerd en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. M.A. Dirks, in aanwezigheid van griffier mr. P.C. Stroebel, en is openbaar uitgesproken op 21 september 2017. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.