8.3In zijn e-mail van 2 juni 2016 schrijft gemachtigde, naar aanleiding van de in 8.2 vermelde e-mail, aan verweerder:
“Ik heb in goede orde uw onderstaand bericht ontvangen. U kondigt een brief aan met als datum 1 juni 2016. Uw brief heeft mij nog niet bereikt. (…)”
9. In geschil is of de werkzaamheden die eiseres heeft verricht in het kader van de GEZ-module (de GEZ-werkzaamheden) zijn vrijgesteld van omzetbelasting op de voet van artikel 11, eerste lid, letter g, ten eerste, onder a, Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet) en zo niet, of de naheffingsaanslag moet worden vernietigd op grond van het vertrouwensbeginsel.
Beoordeling van het geschil
vrijstelling
10. Artikel 11, eerste lid, letter g, van de Wet luidt voor het jaar 2014 als volgt:
“Onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden zijn van de belasting vrijgesteld:
g.1º de volgende leveringen en diensten:
a. gezondheidskundige verzorging van de mens door beoefenaren van een medisch of paramedisch beroep die een op dit beroep gerichte opleiding hebben voltooid waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg of gezondheidskundige verzorging van de mens door beoefenaren van een medisch of paramedisch beroep waarvoor regels, (…) zijn vastgesteld door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en welk beroep is vermeld in een door deze minister bij te houden register, voor zover de gezondheidskundige verzorging tot het gebied van deskundigheid van dit beroep behoort en onderdeel vormt van de bedoelde opleiding.
(…)”
11. Met dit artikel heeft de wetgever onder meer beoogd uitvoering te geven aan artikel 132, eerste lid, aanhef en letter c, van de BTW-richtlijn. (zie HR 13 juni 2014, nr. 12/02960, ECLI:NL:HR:2014:1374). Artikel 132, eerste lid, aanhef en letter c, van de Btw-richtlijn stelt van omzetbelasting vrij de medische verzorging in het kader van de uitoefening van medische en paramedische beroepen als omschreven door de betrokken lidstaat. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) volgt dat in dit kader onder het begrip “medische verzorging” wordt verstaan de verlening van diensten die de diagnose, de behandeling en voor zoveel mogelijk, de genezing van ziekten of gezondheidsproblemen van de mens tot doel hebben (HvJ 21 maart 2013, PFC Clinic AB, C-91/12, ECLI:EU:C:2013:198, punt 25).
12. Nu de naheffingsaanslag op verzoek van eiseres is opgelegd omdat zij belaste prestaties heeft verricht en de omschrijving van de werkzaamheden op de rekening die zij aan de Stichting heeft gestuurd op zichzelf niet duiden op werkzaamheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, letter g, van de Wet (de vrijstelling), brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat eiseres, die zich beroept op de vrijstelling, aannemelijk dient te maken dat de GEZ-werkzaamheden daar onder kunnen worden gerangschikt. De enkele stelling dat de vergoeding die eiseres van de Stichting ontvangt integraal betrekking heeft op het uitvoeren van zorgprogramma’s die onlosmakelijk verbonden zijn met het beroep van een huisarts en dat aldus sprake is van patiëntenzorg in haar hoedanigheid van huisarts, is daarvoor onvoldoende. Daarmee is immers niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijke werkzaamheden die eiseres verricht tegenover de vergoeding die zij van de Stichting ontvangt, kunnen worden aangemerkt als de gezondheidskundige verzorging van de mens.
13. Op zichzelf kan eiseres worden gevolgd in haar betoog dat de hoofdwerkzaamheden van een huisarts de huisartsenzorg betreffen en dat zonder huisarts er geen mogelijkheid is om aanvullende zorgmodules uit te voeren. Het gaat in het onderhavige geval echter niet om de geneeskundige prestaties van de huisartsen waarvoor de Stichting van de zorgverzekeraar vergoedingen ontvangt, maar om de prestaties die eiseres verricht waarvoor de Stichting aan eiseres een vergoeding betaalt.
14. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waarin de afspraken tussen haar en de Stichting zijn vastgelegd en de door haar te verrichten werkzaamheden worden omschreven.
Ter zitting heeft eiseres, in aanvulling op haar beroepschrift, nog het volgende over haar werkzaamheden verklaard. In het [stichting] werken verschillende huisartsen samen en wordt gebruikt gemaakt van praktijkondersteuners. Die praktijkondersteuners voeren de GEZ-zorgprogramma’s voor de patiënten uit en houden daarvoor speciale spreekuren. Eiseres stuurt met betrekking tot die GEZ-modules de praktijkondersteuners aan en overlegt met hen hoe zij dit opzetten en vormgeven en hoe de verdeling van de patiënten onder de praktijkondersteuners plaatsvindt. Eiseres heeft daarvoor vaste overleggen met de praktijkondersteuners. Als er een vraag is over een patiënt en diens huisarts is op dat moment niet aanwezig, beantwoordt eiseres die vraag. Als zij het niet kan oplossen, wordt de patiënt verwezen naar de eigen huisarts.
De vergoeding die eiseres heeft ontvangen van de Stichting is berekend aan de hand van de tijd die zij voor deze werkzaamheden nodig heeft. Dit bedrag is vastgesteld in een bestuursvergadering van de Stichting.
15. Gezien de gedingstukken en de verklaring van eiseres ter zitting bestaan de GEZ-werkzaamheden van eiseres nagenoeg geheel uit coördinerende en organisatorische werkzaamheden ten behoeve van de Stichting dan wel de daarin samenwerkende huisartsen. Dergelijke werkzaamheden kunnen niet worden aangemerkt als activiteiten die de diagnose, de behandeling en voor zoveel mogelijk, de genezing van ziekten of gezondheidsproblemen van de mens tot doel hebben. Dat eiseres in een voorkomend geval antwoord geeft op medische vragen van de praktijkondersteuners, betekent niet dat de werkzaamheden die zij feitelijk voor de Stichting verricht (en waarvoor zij de vergoeding ontvangt) als medische handelingen moeten worden aangemerkt. Eiseres heeft, met al hetgeen zij heeft gesteld tezamen en in onderling verband bezien, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de GEZ-werkzaamheden plaatsvinden in een directe zorgrelatie met de patiënten. Er kan enkel een relatie worden vastgesteld tussen eiseres en de Stichting enerzijds en tussen eiseres en de huisartsen en de praktijkondersteuners anderzijds. Eiseres heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat sprake is van nevenprestaties die opgaan in haar werkzaamheden verricht in haar hoedanigheid van huisarts. Dat betekent dat de vrijstelling niet op de GEZ-werkzaamheden van toepassing is. Dat een andere vrijstelling uit de Wet op deze werkzaamheden van toepassing zou zijn, is gesteld noch gebleken. Dat betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres aldus belaste prestaties heeft verricht en dat daarover omzetbelasting verschuldigd is. De naheffingsaanslag is dan ook terecht opgelegd.
16. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de berekening van de belastingrente en ook anderszins is niet gebleken dat de rente in strijd met het bepaalde in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is berekend.
17. Eiseres stelt dat verweerder zijn toezegging dat de naheffingsaanslag zal worden vernietigd, zoals vermeld in zijn brief van 1 juni 2016, dient na te komen.
De rechtbank volgt eiseres niet in die stelling. Verweerder heeft in het e-mailbericht van
2 juni 2016 het in de brief van 1 juni 2016 vermelde standpunt onverwijld en onmiskenbaar teruggenomen. Die e-mail heeft de gemachtigde van eiseres ontvangen en gelezen nog voordat hij de desbetreffende brief had ontvangen en van het daarin opgenomen standpunt kennis had genomen. Onder die omstandigheden kan een beroep op vertrouwen gewekt met de brief van 1 juni 2016 niet worden gehonoreerd (vgl. HR 17 november 1995, nr. 15765, ECLI:NL:HR:1995:ZC1879). 18. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.
Proceskosten
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.