3.4.1Dagvaarding I (09/827440-16): poging doodslag/zware mishandeling
De rechtbank ziet zich ten eerste gesteld voor de vraag of de verklaringen van [getuige] – de enige getuige die over de toedracht van het gooien van stenen heeft verklaard – voldoende betrouwbaar kunnen worden geacht om voor het bewijs te worden gebezigd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
[getuige] heeft op 12 juli 2016 bij de politie verklaard dat zij op de Bosgang reed, komende vanaf de Polakweg en gaande in de richting van het [naam] in Rijswijk. Omstreeks 17:30 uur reed zij over het viaduct over de A4. Zij zag aan de rechterkant van de weg een man haar tegemoet komen lopen die liep in de richting van de Klaroenstraat. Vervolgens zag zij dat de man uit een blauwe Albert Heijn plastic tas die hij bij zich droeg een baksteen pakte en die vervolgens met zijn rechterhand met kracht over het hek van het viaduct gooide. Die beweging zag zij hem nog tweemaal herhalen, waardoor zij hem in totaal drie stenen heeft zien gooien over het hek. Zij is hem vervolgens gevolgd en heeft de politie gebeld. De man had het volgende signalement: negroïde man, tussen de 30 en 35 jaar oud, zwart/wit petje, lichtblauwe trui, donkerblauwe spijkerbroek en dragende een rugtas.Vervolgens zag zij - blijkens haar verklaring van 15 oktober 2016 bij de politie - dat deze man door de politie werd aangehouden. Voorts heeft zij verklaard dat de man de stenen met een slingerbeweging onderhands over het hek heeft gegooid.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [getuige] voldoende steun vinden in het aantreffen van verdachte (die op dat moment voldeed aan het door [getuige] gegeven signalement) in de directe omgeving van het viaduct, het aantreffen van (delen van) stenen op de snelweg, het aantreffen van een Albert Heijn plastic tas bij de verdachte en de conclusie van een verbalisant dat het in die tas aangetroffen steengruis overeenkomsten vertoonde met enkele van voornoemde stenen en met het op de snelweg aangetroffen steengruis.
Immers is verdachte even na 17.35 uur door de politie aangehouden op de Klaroenstraat ter hoogte van de Triangelstraat te Rijswijk. Hij, een man met donker getinte huiskleur, had een zwarte cap op, een lichtkleurige trui aan, een donkere spijkerbroek, dragende een rugtas op zijn rug en in zijn hand een opgevouwen blauw/witte plastic Albert Heijn tas.
Op de rijksweg A4 richting Amsterdam nabij hectometerpaal werden na 17.33 uur op de vluchtstrook meerdere stenen aangetroffen, op 10 tot 15 meter afstand van het viaduct. Er lagen drie grote stukken en aantal kleinere stukjes, en dat waren de enige stenen in de omgeving. Ook lag er een hoopje gruis, met daaromheen wat grotere brokken steen, welk gruis en afgebroken stukjes qua structuur en kleur volgens verbalisant [naam] overeenkwamen met één van de aangetroffen grotere stenen.
Verbalisant [naam] heeft voorts steengruis aangetroffen in de bij de verdachte aangetroffen Albert Heijn plastic tas. Hij heeft geconcludeerd dat dit steengruis qua kleur overeenkwam met enkele van de op de rijksweg A4 aangetroffen brokken steen. Voorts vertoonde het steengruis in de tas volgens hem qua structuur een zeer sterke gelijkenis met het door hem op die weg aangetroffen gruis .Voor zover verweer is gevoerd dat niet gebleken is dat verbalisant [naam] een deskundige is op dit gebied, verwerpt de rechtbank dit verweer. De genoemde constateringen en conclusies zijn naar het oordeel van de rechtbank dermate basaal (dezelfde kleur en sterke gelijkenis in structuur) dat ook verklaringen van iemand zonder specifieke deskundigheid voor het bewijs kunnen worden gebezigd, zolang op grond van die enkele verklaring niet meer wordt geconcludeerd dan dat er sterke overeenkomsten waren.
De conclusie ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige]
Naar het oordeel van de rechtbank doet de omstandigheid dat [getuige] bij de rechter-commissaris heeft verklaard over een kleur van de stenen die geen steun vindt in het dossier niet af aan de betrouwbaarheid van haar eerdere verklaringen. Deze verklaring bij de rechter-commissaris is immers vijf maanden na het feit afgelegd, hetgeen maakt dat bepaalde feiten en omstandigheden mogelijk niet meer juist door de getuige zijn herinnerd. Voorts is de strekking van zowel haar verklaringen bij de politie als haar verklaring bij de rechter-commissaris gelijk: de man die meermalen stenen heeft gegooid vanaf het viaduct richting de ondergelegen snelweg was de man met de Albert Heijn plastic tas die door de politie is aangehouden.
De rechtbank acht de verklaringen van [getuige] gelet op voornoemd steunbewijs dan ook voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te kunnen worden gebezigd.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank voorts van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte op 12 juli 2016 meerdere stenen van het viaduct richting de onderliggende snelweg heeft gegooid.
Aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel, en zo ja, of de verdachte dat bewust heeft aanvaard. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De stelling van de raadsman dat de verdachte doelbewust de stenen richting de vluchtstrook heeft gegooid vindt geen steun in het dossier. Immers, de verdachte heeft omtrent het gooien geen verklaring afgelegd. Uit de verklaring van [getuige] komen geen aanwijzingen naar voren dat de verdachte de stenen gericht naar een specifiek deel (laat staan naar de vluchtstrook) heeft getracht te gooien. Dat de stenen op de vluchtstrook zijn aangetroffen maakt dit niet anders, nu die daar ook kunnen zijn beland door daar naartoe te zijn gerold nadat zij met het wegdek of met auto’s op de snelweg in aanraking zijn gekomen. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer daaromtrent. Daarmee volgt uit het dossier slechts dat de verdachte de stenen richting de snelweg heeft gegooid.
Gelet op hetgeen reeds is overwogen staat vast dat de verdachte omstreeks 17.30 uur, dus tijdens de spits, stenen richting de snelweg heeft gegooid. Uit het onderzoek volgt dat het druk was op de A4, dat er geen file stond en dat het verkeer met een gemiddelde snelheid kon doorrijden op een wegdeel waar die snelheid ligt rond de 100 kilometer per uur.
Naar het oordeel van de rechtbank was er onder die omstandigheden een aanmerkelijke kans dat de door de verdachte gegooide stenen auto’s of motoren hadden kunnen raken, dat bestuurders zouden schrikken van de vanaf het viaduct gegooide stenen en dat er daardoor ongelukken hadden kunnen gebeuren. De rechtbank acht de kans naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk dat bij een verkeersongeluk met een auto of een motorfiets die met voornoemde snelheid rijdt in een druk verkeersbeeld minst genomen een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel voor bestuurders en/of passagiers bestaat.
De vraag of onder die omstandigheden eveneens een aanmerkelijke kans op de dood bestond, laat staan de vraag dat dit naar algemene ervaringsregels het geval is, kan de rechtbank niet beantwoorden. Daartoe ontbreekt het de rechtbank aan voldoende informatie, zoals een rapportage van bijvoorbeeld het NFI over de gevaarzetting en de mogelijke gevolgen in dit specifieke geval. Hoewel er een kans op de dood bestaat bij een verkeersongeluk, maakt dat nog niet dat die kans zonder meer als aanmerkelijk kan worden aangemerkt.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van de verdachte in de gegeven omstandigheden, te weten het gedurende de avondspits vanaf een viaduct in de richting van de daaronder gelegen snelweg gooien van forse stukken steen, naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval (met mogelijk zwaar lichamelijk letsel tot gevolg bij de bij dat ongeval betrokkenen), dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard en er dus sprake is van voorwaardelijk opzet.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van het bij dagvaarding I primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken en dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
3.4.2Dagvaarding II (09/233773-15): lokaalvredebreuken
Nu de verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren – tweemaal wederrechtelijk in het stadhuis te Den Haag vertoevende zich niet op vordering van een bevoegde ambtenaar zich te hebben verwijderd – heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman hiervoor vrijspraak hebben bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 11 september 2017;
- het proces-verbaal van aangifte, p. 6 (Pv2);
- het proces-verbaal van aangifte, p. 6 en 7 (Pv3).
Daarbij overweegt de rechtbank dat de vorderingen zijn gedaan door beveiligers van wie niet direct vast is komen te staan dat zij aangemerkt kunnen worden als bevoegde ambtenaren in de zin van art. 139 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat onder de term ‘ambtenaar’ in artikel 139 Sr tevens is begrepen degene die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd. In dat kader zijn de beveiligers naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als bevoegde ambtenaren in de zin van art. 139 Sr.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten bij dagvaarding II onder 1 en 2 heeft begaan.
3.4.3Dagvaarding III (09282892-14): mishandeling en belediging BOA
[slachtoffer] , bijzonder opsporingsambtenaar werkzaam op het Centraal Station in Enschede, heeft verklaard dat zij op 20 december 2014 na melding van een vervelende man zonder vervoersbewijs in een trein met collega’s naar die trein is gelopen. Nadat zij hem verzocht de trein te verlaten ontstond er een woordenwisseling waarbij de man tegen haar zei “Kankerhoer, kankerlijer ik zou je neuken tot je kankeraids krijgt. Ik neuk je kankermoeder”. Dit was voorts hoorbaar voor passagiers van de trein. Met haar collega’s vormde ze vervolgens een blok om de man uit de trein te werken. De man wilde echter niet meewerken. Vervolgens zag zij dat de man zijn rechterarm naar achteren haalde en voelde zij dat de man haar sloeg met zijn tot vuist gebalde hand. Hierop voelde zij gelijk pijn ter hoogte van haar linker wenkbrauw en een paar minuten later voelde zij aldaar een zwelling ontstaan.
[getuige] , ook een bijzonder opsporingsambtenaar, heeft verklaard dat de verdachte naar de uitgang van de trein werd begeleid en dat hij zich vervolgens omdraaide. Toen [slachtoffer] op een zeker moment voor hem liep zag hij dat de verdachte met gebalde rechtervuist uithaalde en dat [slachtoffer] een klap tegen de linkerzijde van haar hoofd kreeg van de verdachte. Haar hoofd klapte hierdoor naar achteren. Ook [getuige] heeft verklaard dat de verdachte jegens hem en zijn collega’s heeft geschreeuwd: “kankerlijers, ik neuk je kankermoeder” en “kankerhoer” en “ik neuk je en dan krijg je aids”.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 11 september 2017 verklaard dat het kan dat hij [slachtoffer] heeft uitgemaakt voor “kankerhoer” en “kankerlijer”. Hij heeft de mishandeling ontkend en gesteld dat hij iets uit zijn borstzak wilde halen en dat een collega van [slachtoffer] zijn arm wegsloeg waarna deze per ongeluk [slachtoffer] raakte.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] omtrent de toedracht. Haar verklaring, dat de verdachte haar opzettelijk sloeg, vindt steun in de verklaring van [getuige] , terwijl de lezing van de verdachte geen steun vindt in het dossier en gelet op zijn boosheid op dat moment niet aannemelijk is.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten bij dagvaarding III onder 1 en 2 heeft begaan.