ECLI:NL:RBDHA:2017:10990

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing vrijstelling huisvestings- en voedingskosten voor militair

In deze zaak heeft een gelegerde militair bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de minister van Defensie om hem geen vrijstelling te verlenen van de bijdrage voor huisvestings- en voedingskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de militair, die niet dagelijks reist tussen zijn woning en de plaats van tewerkstelling, voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling zoals gesteld in artikel 12, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling huisvesting en voeding militairen (RHVM). De rechtbank oordeelt dat het vereiste van het voeren van een eigen huishouding, zoals opgenomen in het Verplaatsingskostenbesluit Defensie (VKBD), onverbindend is. Hierdoor komt de militair in aanmerking voor de vrijstelling van kosten.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van de minister. Tevens wordt de minister opgedragen om binnen zes weken nieuwe primaire besluiten te nemen, waarbij de salarisstroken van oktober, november en december 2015 en januari 2016 herroepen moeten worden voor zover daarin de inhouding huisvesting is opgenomen en voor zover daarin geen tegemoetkoming in de voedingskosten is toegekend. De rechtbank bepaalt dat de minister het door de militair betaalde griffierecht vergoedt en veroordeelt de minister in de proceskosten van de militair, vastgesteld op € 1.485,-.

De uitspraak is openbaar gedaan op 26 september 2017 door mr. D.G.J. Dop, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/5056

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. van Breet),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. L.M. Ju).

Procesverloop

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de e-mail van 27 januari 2016, de salarisstroken over de maanden oktober, november en december 2015 en de salarisstrook over januari 2016 (de primaire besluiten), voor zover daarbij is besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van de huisvestingskosten en voedingskosten.
Bij besluit van 4 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2017.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten.
1. Eiser woont te [woonplaats] en voert geen eigen huishouding. Zijn plaats van tewerkstelling is per 10 november 2014 het [werkplaats] . [werkplaats] heeft geen slaaplocatie. De plaats waar eiser kan overnachten (hierna: plaats van legering) is de [kazerne] te [plaats]. Tussen partijen is niet in geschil dat de afstand [woonplaats] - [werkplaats] 67 km bedraagt en de afstand [woonplaats] - [kazerne] meer dan 70 km bedraagt.
Regelgeving
2.1.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Regeling huisvesting en voeding militairen (RHVM) kan aan de militair op aanvraag huisvesting door Defensie worden verleend zolang naar het oordeel van de commandant huisvestingfaciliteiten op het militaire onderdeel beschikbaar zijn.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de RHVM is de militair die huisvesting geniet, hiervoor een maandelijkse bijdrage verschuldigd, tenzij hij op grond van deze regeling daarvan is vrijgesteld.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de RHVM is de militair die voeding geniet hiervoor per maaltijd een bijdrage verschuldigd, tenzij de militair op grond van deze regeling daarvan is vrijgesteld.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef en onder b, van de RHVM is van het betalen van de bijdrage voor huisvesting en voeding vrijgesteld de militair die niet dagelijks reist tussen de plaats van tewerkstelling en zijn woning voor de periode dat aanspraak bestaat op een tegemoetkoming in de kosten van het reizen, bedoeld in artikel 20 van het Verplaatsingskostenbesluit militairen (VKBM).
2.2.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van het Verplaatsingskostenbesluit Defensie (VKBD, de opvolger van de VKBM) heeft defensieambtenaar aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van het niet dagelijks reizen over de afstand tussen de woning en de plaats van tewerkstelling, indien hij niet dagelijks reist en indien hij militair is tevens een eigen huishouding voert, van:
vier maal per periode van vier weken, indien de plaats van tewerkstelling in Nederland, België of Duitsland en de woning in Nederland, België of Duitsland is gelegen.
2.3.
Bij brief van 21 oktober 2010 heeft de Hoofddirecteur Personeel de Richtlijnen Huisvesting door Defensie vastgesteld (hierna: Richtlijnen). Volgens deze Richtlijnen is uitgangspunt dat in huisvesting wordt voorzien wanneer het niet mogelijk is om dagelijks heen en weer te reizen tussen de plaats van tewerkstelling en de woning. Dit dient door de commandant te worden vastgesteld. Richtlijn voor de commandant is dat aanvragen voor huisvesting aan militairen die op meer dan één uur rijden wonen van de plaats van tewerkstelling worden goedgekeurd. Dat geldt zowel voor dagelijks reizen met eigen vervoer als met openbaar vervoer. De ondergrens ligt daarbij op 70 km. Voor militairen zonder eigen huishouding gelden deze beperkingen niet “aangezien zij geen aanspraak maken op een vergoeding voor de kosten van dagelijks reizen.”
Aanleiding tot het geschil.
3.1.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3762) geoordeeld dat de in artikel 20 VKBM neergelegde eis van een eigen huishouding wegens strijd met de artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politiek rechten (IVBPR) en artikel 1 van de Grondwet buiten toepassing moet worden gelaten.
3.2.
Bij besluit van 28 juli 2015 heeft verweerder uit oogpunt van goed werkgeverschap aanleiding gezien eiser met ingang van 24 november 2014 (voor zover van toepassing in eisers specifieke geval) de tegemoetkomingen te verlenen voor huisvesting, voeding en reiskosten, waarop hij aanspraak gehad zou hebben indien hij een eigen huishouding zou voeren.
Verweerder heeft daarbij overwogen dat met dit besluit, voor zover in eisers specifieke geval van toepassing, eveneens is beslist op een ingediend verzoek om tegemoetkomingen behorende bij het voeren van een eigen huishouding.
De rechtbank stelt vast dat eiser op 28 mei 2015 een verzoek om legering op de [kazerne] heeft gedaan met als ingangsdatum 31 oktober 2014. In dit verzoek heeft eiser aangegeven dat de afstand van zijn huisadres naar de plaats van tewerkstelling 77 km bedraagt en dat de reistijd huisadres naar plaats van tewerkstelling 50 minuten bedraagt. Bij besluit van 22 september 2015 is eisers verzoek ingewilligd.
3.3.
Bij de salarisstroken van oktober, november en december 2015 en de salarisstrook over januari 2016 is eiser geen tegemoetkoming, althans vrijstelling, voor de kosten van huisvesting en voeding verleend. Verweerder was kennelijk van oordeel dat eiser niet aan de specifieke voorwaarden voor de tegemoetkomingen voor huisvesting en voeding voldeed.
3.4.
Bij nader besluit, neergelegd in de e-mail van 27 januari 2016, heeft verweerder eiser voor het verschil tussen enerzijds de afstand huisadres-plaats van tewerkstelling en anderzijds de afstand huisadres-plaats van legering een aparte reiskostenvergoeding toegekend.
Standpunten van partijen.
4.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat, nu eiser situatie gelijkgesteld wordt met militairen die een eigen huishouding voeren, alsnog getoetst diende te worden of eisers situatie voldoet aan het criterium van minimaal 70 kilometer reisafstand en meer dan één uur reistijd. Eiser voldoet daaraan niet. Volgens de routeplanner ANDES bedraagt de reisafstand 63 kilometer en de reistijd 43 minuten en 46 seconden. Eiser kon dus per 24 november 2014 geen aanspraak meer maken op legering. Eiser heeft echter wel legering gehad en dit kan hem niet met terugwerkende kracht alsnog worden ontnomen. Verweerder acht het evenwel niet onredelijk dat eiser niet daarbovenop ook nog aanspraak kan maken op een vrijstelling van het betalen van een eigen bijdrage en voeding. Hierop had eiser immers ook geen aanspraak kunnen maken indien de legering per 24 november 2014 zou zijn beëindigd.
Ten overvloede heeft verweerder meegedeeld dat nog wordt bekeken of eiser voor de toekomst gebruik mag blijven maken van de legering. Het staat hem vrij daarvan af te zien.
4.2.
Eiser stelt dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van het geval, waardoor het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Immers, vast staat dat de afstand tussen eisers woonadres en plaats van legering meer dan 70 kilometer is. Verder is de reistijd meer dan één uur, gelet op de gemiddelde wachttijd voor de stoplichten op de route. Voorts bevinden de plaats van legering en de plaats van tewerkstelling zich niet op één locatie, terwijl dit normaal wel het geval is. Deze bijzondere omstandigheden in aanmerking genomen had eiser in aanmerking moeten komen voor een vrijstelling van de kosten van huisvesting en voeding. Daarbij wijst eiser er op dat hij voor het traject plaats van tewerkstelling-plaats legering een tegemoetkoming in de kosten van dagelijks reizen ontvangt, terwijl hij daarnaast voor het traject huisadres-plaats van tewerkstelling en tegemoetkoming in de kosten van niet dagelijks reizen ontvangt. Hij ontvangt derhalve voor het hele traject een tegemoetkoming.
Oordeel van de rechtbank
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser volgens de Richtlijnen niet voldoet aan de criteria om voor legering in aanmerking te komen. Het afstandscriterium betreft immers niet de afstand tussen de woning en de plaats van legering, maar de afstand tussen de woning en de plaats van tewerkstelling. Eiser heeft niet betwist dat laatstgenoemde afstand minder dan 70 kilometer bedraagt. De door eiser opgeworpen vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van de Richtlijnen zou moeten worden afgeweken, laat de rechtbank, gelet op het navolgende, buiten beschouwing.
5.2.
Verweerder heeft ervoor gekozen eiser bij besluit van 22 september 2015 toch legering toe te staan, ondanks het feit dat eiser naar verweerders oordeel niet aan de voorwaarden voldoet om voor legering in aanmerking te komen. In het verweerschrift heeft verweerder opgemerkt dat ook het feit dat eiser bij zijn aanvraag om legering een onjuiste woon-werk afstand van 77 km heeft opgegeven, vooralsnog geen aanleiding geeft om de legering te beëindigen.
De rechtbank stelt vast dat eiser, nu hem legering is toegestaan, aan alle vereisten voldoet, die in artikel 12, eerste lid, aanhef en onder b, van het RHVM worden gesteld om in aanmerking te komen voor vrijstelling van kosten van huisvesting en voeding. Immers eiser is een militair die niet dagelijks reist tussen zijn woning en de plaats van tewerkstelling en hij heeft aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van het reizen, bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder a, van het VKBD, daarbij in aanmerking genomen dat het in laatstgenoemde bepaling opgenomen vereiste van het voeren van een eigen huishouding onverbindend is.
5.3.
De conclusie is dat het beroep gegrond dient te worden verklaard. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 12, eerste lid, aanhef en onder b, van de RHVM te worden vernietigd. Nu eiser aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor vrijstelling van de kosten van huisvesting en voeding voldoet, dienen de salarisstroken over oktober, november en december 2015 en januari 2016 te worden herroepen voor zover daarin de inhouding huisvesting is opgenomen en voor zover daarin geen tegemoetkoming in de voedingskosten is toegekend.
Verweerder dient nieuwe primaire besluiten te nemen met inachtneming van het voorgaande.
5.4.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5.5.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.485,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank :
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de primaire besluiten voor zover daarin de inhouding huisvesting is opgenomen en voor zover daarin geen tegemoetkoming in de voedingskosten is toegekend;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe primaire besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.485,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.G.J. Dop, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.