Overwegingen
1. Referent is in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), met ingang van 9 februari 2015.
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Somalische nationaliteit. Eiseres is het gestelde pleegkind van referent. Op 21 december 2015 heeft referent ten behoeve van eiseres een machtiging tot voorlopig verblijf aangevraagd met als doel gezinshereniging in het kader van nareis. Bij besluit van 22 juni 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
3. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiseres ten tijde van de inreis van referent tot het gezin van de moeder van referent (oma) behoorde en feitelijk geen deel uitmaakte van het gezin van referent. Verweerder concludeert om die reden dat de feitelijke gezinsband tussen referent en eiseres niet aannemelijk is gemaakt. Daarnaast is verweerder van mening dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) rechtvaardigen of verweerder nopen tot het gebruik maken van zijn discretionaire bevoegdheid.
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende oog heeft voor haar culturele achtergrond en de situatie waarin zij verkeert. Het kerngezin zoals dat in Nederland gangbaar is, wijkt af van het begrip ‘extended family’ (samengesteld gezin) zoals dat gebruikelijk is in Somalië. Eiseres is in 2008, toen zij pas drie jaar oud was, opgenomen in het gezin van referent en diens moeder nadat haar biologische moeder na het overlijden van haar tweede man (de vader van eiseres) met onbekende bestemming vertrokken was. Subsidiair is eiseres van mening dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten gebruik te maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid, gelet op de bijzondere omstandigheden en de onevenredige gevolgen voor eiseres in geval van afwijzing van haar aanvraag. Eiseres wijst erop dat na overkomst van de echtgenote van referent en hun biologische kinderen naar Nederland er in het land van herkomst geen andere familieleden zijn die voor haar kunnen zorgen. Zij kan zich als 12-jarige niet alleen staande houden en riskeert slachtoffer te worden van misbruik en mensenhandelaren. Ten slotte beroept eiseres zich op de artikelen 3, 9, 10 en 34 van het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), de artikelen 7 en 24 van het Handvest van de grondenrechten van de Europese Unie (Handvest) en de artikelen 5, vijfde lid en 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn 2003/86/EG.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de echtgenoot of het minderjarige kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend.
Volgens paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), voor zover hier van belang, verleent verweerder de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw, als de kinderen feitelijk behoren tot het gezin van de hoofdpersoon. Deze situatie moet zich al hebben voorgedaan voor het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst.
De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoren en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De referent onderbouwt de gestelde familierelatie met documenten. Als referent de gestelde familierelatie niet met documenten kan onderbouwen, moet de referent met aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen aantonen dat het gezinslid feitelijk behoort tot zijn gezin.
Adoptie- en pleegkinderen
Anders dan bij biologische kinderen kan bij (meerderjarige en minderjarige) adoptie- en pleegkinderen niet door middel van een DNA-onderzoek worden aangetoond dat de referent en het kind tot elkaar in relatie staan. In deze gevallen moet op een andere manier worden getoetst of er sprake is van een feitelijke gezinsband tussen de referent en het pleegkind. De referent en de vreemdeling moeten dit aannemelijk maken.
Bij de beoordeling of het (meerderjarige en minderjarige) pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de referent, wordt onder meer betrokken:
• de duur en de reden van de opname van het pleegkind in het gezin van de referent;
• de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van referent;
• in hoeverre de biologische ouders van het pleegkind in staat zijn voor het pleegkind te zorgen en, als dit aan de orde is, in hoeverre zij betrokken zijn gebleven bij de opvoeding van het pleegkind;
• of de referent de voogdij over het pleegkind heeft gekregen.
In het geval van pleegkinderen worden alle feiten en omstandigheden van voor binnenkomst van de referent in Nederland betrokken bij de beoordeling van de gezinssituatie. Het moet daarbij gaan om feiten en omstandigheden die erop wijzen dat er sprake is geweest van een feitelijke gezinsband met de referent.
Als de feitelijke gezinsband tussen het pleegkind en de referent is vastgesteld, dan zijn de voorwaarden voor het verbreken van de feitelijke gezinsband voor niet-biologische kinderen gelijk aan die van biologische kinderen.
6. Gelet op artikel 29, tweede lid, van de Vw is het peilmoment voor de beoordeling van de feitelijke gezinsband tussen referent en eiseres de datum van binnenkomst van referent in Nederland, te weten 24 april 2009.
7. In geschil is of verweerder tot het standpunt kon komen dat eiseres haar feitelijke gezinsband met referent ten tijde van het vertrek van referent uit Somalië niet aannemelijk heeft gemaakt.
8. Eiseres heeft aangevoerd dat zij na het vertrek van haar biologische moeder in 2008 deel uitmaakte van het samengestelde gezin. Daartoe behoorden, zoals referent heeft verklaard, referent samen met zijn echtgenote, hun twee biologische kinderen, de beide pleegkinderen waaronder eiseres, zijn moeder, zijn broers en zussen. Zij woonden allen als gezin in één huis, waarbij de grootmoeder door referent als hoofd van het samengestelde gezin is aangeduid. Referent bewerkte samen met zijn broer een grote akker en de opbrengst daarvan kwam ten goede aan het hele gezin. De moeder van referent verkocht ook dingen in een kraampje en ook de opbrengst daarvan was voor het hele gezin. Iedereen in het gezin zorgde voor elkaar. Verder heeft referent verklaard dat hij vanuit Nederland geld heeft overgemaakt voor het gezin en dat daarvan ook voor eiseres werd gezorgd. De moeder van referent is na diens vertrek in april 2009 enkele maanden later in juni 2009 overleden. De echtgenote van referent heeft sindsdien de volledige zorg en verantwoordelijkheid voor eiseres op zich genomen (verslag hoorzitting van 21 maart 2017 pp 3 t/m 5), ook in de periode dat de echtgenote met de kinderen (na het vertrek van referent) naar haar zus in Mogadishu gevlucht is vanwege de dreiging van Al-Shabaab.
9. De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen van referent het beeld van een gezin naar voren komt, waarbij sprake is van eigen verantwoordelijkheden voor de betrokken familieleden en een duidelijke onderlinge takenverdeling, ook als wordt uitgegaan van de opvatting dat het gezag bij de grootmoeder berust als hoofd van het gezin. Daarbij zijn de familieleden niet gericht op het eigen kerngezin, maar werken en zorgen zij voor het collectieve, samengestelde gezin. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank door slechts de gezagsverhouding binnen het gezin bij zijn beoordeling te betrekken en op grond daarvan te concluderen dat eiseres onder verantwoordelijkheid van de grootmoeder viel, miskend dat de zorg voor en opvoeding van eiseres niet uitsluitend bij de grootmoeder berustte, maar zeker ook bij de echtgenote van referent. Eiseres maakte ten tijde van het vertrek van referent deel uit van het samengestelde gezin, waartoe ook referent behoorde. Daarmee is de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent aannemelijk. Het bestreden besluit is in zoverre ondeugdelijk gemotiveerd.
10. Zelfs als zou moeten worden geoordeeld dat het samengestelde gezin waartoe zowel eiseres als referent behoorde, volgens het beleid van verweerder niet is aan te merken als ‘het gezin van referent’, dan nog kan het bestreden besluit geen stand houden. De rechtbank overweegt daartoe het volgende, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2840). In het licht van het beroep van eiseres op artikel 3 van het IVRK moet worden aangenomen dat er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, die maken dat het handelen door verweerder overeenkomstig het beleid zoals neergelegd in paragraaf C4/2.1 van de Vc, gevolgen heeft voor eiseres die onevenredig zijn in verhouding tot de met de door de beleidsregels te dienen doelen. Eiseres is 12 jaar oud en verblijft sinds haar derde jaar in het samengestelde gezin. Uit het dossier blijkt dat de echtgenote van referent en hun twee biologische kinderen zeer waarschijnlijk in de gelegenheid gesteld zullen worden zich in het kader van gezinshereniging nareis op korte termijn bij referent te voegen. Bij deze stand van zaken moet er rekening mee worden gehouden dat eiseres na hun vertrek alleen in Somalië zal achterblijven. Van een 12-jarige mag niet verwacht worden dat zij zich alleen staande kan houden. Zij loopt dan een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, van de Vw. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden omdat verweerder dit scenario niet heeft betrokken bij de beoordeling of er sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat van het beleid moet worden afgeweken. Het bestreden besluit is ook in zoverre ondeugdelijk gemotiveerd. 11. De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van de overige beroepsgronden.
12. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens schending van artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder bij het opnieuw beoordelen van het bezwaar zal moeten beoordelen of eiseres aan alle voorwaarden voor toelating voldoet.
13. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 990 in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).