ECLI:NL:RBDHA:2017:11085

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2017
Publicatiedatum
28 september 2017
Zaaknummer
NL17.6068
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 augustus 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Guinese nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. Eiser stelde dat hij was bekeerd tot het christendom en dat hij hierdoor in Guinee werd bedreigd door zijn familie, die hem zou willen vermoorden. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, heeft de asielaanvraag afgewezen op 25 juli 2017, omdat de geloofwaardigheid van de bekering niet werd erkend. Tijdens de zitting op 17 augustus 2017 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk.

De rechtbank heeft overwogen dat de verweerder een vaste gedragslijn hanteert bij het beoordelen van de geloofsovertuiging van asielzoekers. Eiser kon echter niet overtuigend uitleggen waarom hij zich had bekeerd en had onvoldoende kennis van het christendom, ondanks zijn beweringen dat hij zich sinds 2010/2011 in het geloof had verdiept. De rechtbank concludeert dat de motieven en het proces van bekering niet geloofwaardig zijn en dat de gestelde problemen in Guinee als gevolg van deze bekering niet aannemelijk zijn gemaakt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.6068

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Bondarev).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het in de algemene asielprocedure genomen besluit van verweerder van 25 juli 2017 (het bestreden besluit).

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Kandeh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Guinese nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum]. Op 29 april 2017 heeft hij een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd tot het christendom. In verband daarmee heeft hij verklaard dat hij ervan werd beschuldigd een spion voor de Guerze bevolkingsgroep te zijn. Eiser heeft vervolgens verklaard dat zijn familie erachter is gekomen dat hij is bekeerd tot het christendom. Zij hebben daarom
gedreigd hem te vermoorden. Betrokkene werd gevangen genomen en zou binnen drie dagen worden vermoord, maar hij is ontsnapt en naar Nederland gevlucht.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Eisers gestelde bekering heeft verweerder niet geloofwaardig geacht.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. In geschil is de geloofwaardigheid van de bekering en de gestelde daarmee samenhangende problemen in Guinee.
6. Zoals volgt uit onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0955, past verweerder een vaste gedragslijn toe bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging. Deze vaste gedragslijn houdt in dat verweerder een vreemdeling vragen stelt die grofweg worden onderverdeeld in vragen over motieven voor en het proces van bekering, waaronder de betekenis en praktische uitvoering van een eventuele doop en doopplechtigheid, en over de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling, algemene, basale kennis van de geloofsleer en geloofspraktijk en kerkgang (indien de vreemdeling stelt dat dat onderdeel is van zijn geloofsovertuiging). De Afdeling acht deze wijze van beoordeling rechtmatig.
7. Verweerder heeft in hoofdlijnen het volgende over de motieven voor en het proces van bekering in aanmerking genomen. Eiser kan niet concretiseren wat hem zodanig tegenstond aan de islam dat hij zich wilde bekeren. Eiser kent de Koran niet en weet niets van de islam, terwijl hij wel zijn hele jeugd (gedwongen) praktiserend moslim was. Ook kan eiser niet concretiseren waarover de gesprekken met de vader van zijn vriendin gingen en waardoor hij geïnteresseerd is geraakt in het christendom. Eiser heeft gesteld zich sinds 2010/2011 verdiept te hebben in het christendom door gesprekken te voeren met de vader van zijn vriendin, en eind 2013 daadwerkelijk bekeerd te zijn. Eiser weet echter niet te vertellen waar de gesprekken met zijn schoonvader over gingen en hij heeft de Bijbel nooit gelezen omdat hij hier geen tijd voor zou hebben gehad. Eiser ging echter niet meer naar school en werkte ook niet, waardoor dit niet wordt gevolgd. Dat eiser niet zou kunnen lezen of een laag opleidingsniveau zou hebben wordt ook niet gevolgd nu hij heeft gesteld 10 jaar lang onderwijs te hebben gehad in Guinee waarvan zes jaar basisonderwijs en vier jaar college. Ook heeft hij tijdens het nader gehoor verklaard dat hij wel kan lezen alleen de inhoud niet begrijpt. Eiser heeft verder gesteld maar tweemaal bij de kerk geweest te zijn in Guinee maar heeft over het moment waarop dit is geweest tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Ook in Nederland heeft hij slechts twee maal een kerk bezocht. Op de kennisvragen heeft eiser veelal verkeerde en summiere antwoorden gegeven. Zo weet eiser niet op welke datum de geboorte van Jezus gevierd wordt, weet hij niet wat Pasen en Pinksteren inhoudt, weet hij niet wanneer de dood van Jezus wordt herdacht en weet hij niet wie Maria is.
8. Eiser heeft zich beroepen op zijn geringe ontwikkeling en zijn culturele achtergrond als verklaring voor zijn gebrek aan kennis en eventuele vage verklaringen tijdens het nader gehoor. Ook heeft eiser gewezen op de lange duur van het gehoor waardoor hij mogelijk niet goed heeft kunnen verklaren. Daarbij heeft eiser in zijn correcties en aanvullingen wel de juiste antwoorden op de kennisvragen gegeven. Verweerder had eiser naar aanleiding van de correcties en aanvullingen aanvullend moeten horen over zijn kennis van het christendom, aldus eiser.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de onder 7 weergegeven motivering niet ten onrechte geen geloof gehecht aan de gestelde bekering van eiser tot het christendom. Gelet op het gewicht dat ingevolge vaste jurisprudentie dient toe te komen aan de motieven voor en het proces van bekering (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2014, ELCI:NL:RVS:2014:2801) heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen aanleiding hoeven zien eiser aanvullend te horen over zijn kennis van het christendom. Overigens mag van iemand die gesteld heeft zich al vanaf 2010/2011 te hebben verdiept in het christendom, en in 2013 daadwerkelijk bekeerd te zijn, verwacht worden dat hij tijdens het nader gehoor direct de juiste antwoorden weet te geven op basale kennisvragen aangaande het christendom. Eiser is hierin niet geslaagd.
10. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn bekering tot het christendom niet aannemelijk heeft gemaakt. Gelet hierop zijn de door eiser gestelde problemen als gevolg van deze ongeloofwaardige bekering evenmin aannemelijk gemaakt.
11. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel