In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 14 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Frisia Makelaars B.V. en een gedaagde partij over de beëindiging van een bemiddelingsopdracht. De gedaagde had op 15 december 2015 een opdracht gegeven aan Frisia Makelaars voor het verlenen van bemiddelingsdiensten met betrekking tot de verhuur of verkoop van een bedrijfspand. De opdracht werd door de gedaagde op 21 juni 2016 ingetrokken, waarna hij het pand zelf heeft verkocht. Frisia Makelaars vorderde betaling van de courtage, die volgens hen verschuldigd was op basis van de NVM-voorwaarden en het Burgerlijk Wetboek. De gedaagde verweerde zich door te stellen dat hij als consument moet worden aangemerkt en dat de opdracht rechtsgeldig was ingetrokken.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet als consument kan worden aangemerkt, omdat hij het pand eerder als ondernemer had geëxploiteerd en de verkoop van het pand voortvloeide uit zijn ondernemerschap. De rechter concludeerde dat de beëindiging van de opdracht aan de gedaagde kon worden toegerekend, waardoor Frisia Makelaars recht had op de afgesproken courtage. De rechter kende Frisia Makelaars een vergoeding toe van € 9.680,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van de kwalificatie van de opdrachtgever als consument of ondernemer in het kader van bemiddelingsopdrachten en de toepasselijkheid van de NVM-voorwaarden. De rechter heeft vastgesteld dat de beëindiging van de opdracht niet aan Frisia Makelaars kon worden toegerekend, en dat de gedaagde zijn verplichtingen niet is nagekomen.