ECLI:NL:RBDHA:2017:11339

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
5 oktober 2017
Zaaknummer
AWB 17/6937 en AWB 17/6938
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Oekraïense burger wegens ongeloofwaardig asielrelaas en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Oekraïense eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag kennelijk ongegrond was, omdat de relevante elementen van het asielrelaas ongeloofwaardig werden geacht. De eiser, geboren in 1969 en afkomstig uit de Donetsk regio, had zijn aanvraag ingediend na een reeks van gebeurtenissen die hem ertoe hadden gebracht Oekraïne te verlaten. Hij had verklaard dat hij onder druk was gezet door zowel pro-Oekraïense als pro-Russische groepen, maar de rechtbank vond zijn verklaringen inconsistent en niet onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geoordeeld dat Oekraïne als veilig land van herkomst kon worden aangemerkt, met uitzondering van de gebieden die niet onder effectieve controle van de Oekraïense autoriteiten staan. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van de eiser en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/6937 en AWB 17/6938
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 3 mei 2017 in de zaak tussen
[eiser/verzoeker] , geboren op [1969] , van Oekraïense nationaliteit, eiser/verzoeker
(gemachtigde: mr. W. Frouws),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: L.M.F. Verhaegh).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser is afkomstig uit Oekraïne. Hij is samen met zijn vrouw, [A] , naar Nederland gekomen.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Eiser is burger van Oekraïne en oorspronkelijk afkomstig uit de Donetsk regio;
Eiser heeft een studie mijnbouw gevolgd van 1984-1988. Hij heeft van 1990-1991 en van 1993-1994 gewerkt in verschillende mijnen. Door een ongeluk in een mijn is eiser in 1991 gehandicapt geraakt. Als gevolg daarvan is hij in 1998 arbeidsongeschikt verklaard en ontving hij een uitkering;
Eiser is in 1999 lid geworden van een politieke partij genaamd [politieke partij] . Hij heeft in 2010 deelgenomen aan de burgemeestersverkiezingen in [woonplaats] voor deze partij. Eiser heeft toen deze verkiezingen verloren. Hij heeft verder geen activiteiten voor deze partij verricht. Deze partij is in 2012 gefuseerd met [politieke partij] . Na de fusie heeft eiser in 2012 zijn lidmaatschap opgezegd;
Van midden april-mei 2014 is eiser door verschillende hoogwaardigheidsbekleders gevraagd om deel te nemen aan de organisatie en uitvoering van het afscheidingsreferendum van de regio Donetsk van de Oekraïne. Ook is eiser in diezelfde periode benaderd door leden van de pro-Oekraïense kant om hun zijde te kiezen tijdens het referendum. Naar aanleiding van deze gebeurtenissen heeft eiser de regio Donetsk verlaten rond 15 mei 2014 en zich als binnenlands vluchteling gevestigd in de stad [woonplaats] , regio [regio] ;
Ten tijde van zijn verblijf in [woonplaats] als binnenlands vluchteling heeft eiser te maken gehad met achterstelling, zowel sociaal, economisch als cultureel;
Nadat de MH-17 gecrasht is in juli 2014 heeft de SBU, de Oekraïense veiligheidsdienst, achterhaald dat in een bedrijfspand van eiser pro-Russische rebellen zich gevestigd hadden. De SBU wilde van eiser weten wie dat waren en wat zijn contact met hen was. De SBU eiste toen van eiser samenwerking met hen. Hij zou voor hen moeten gaan spioneren in de regio Donetsk. Eiser heeft toen aangegeven daarover te willen nadenken. Eiser werd vrijgelaten en hij moest zich elke vrijdag melden bij het gebouw van de SBU. Ook mocht hij zonder toestemming van de SBU de regio [regio] niet verlaten;
In de periode juli-november 2014 is eiser, als binnenlands vluchteling uit de regio Donetsk, twee keer lastiggevallen door leden van een Oekraïense paramilitaire organisatie, genaamd Pravy Sektor. Zij eisten van eiser dat hij een patriot zou worden, dus dat hij Oekraïens zou praten en trouw zou zweren aan de Oekraïense vlag. Ook heeft eiser in die periode bezoek gehad van leden behorende bij een pro-Oekraïense en pro-Europese groepering genaamd Automaydan. Zij wensten dat eiser zich bij hen aansloot en openlijk afstand nam van zijn oude lidmaatschap van [politieke partij] ;
Dat alles heeft geleid tot zijn eerste vertrek uit Oekraïne op 17 november 2014. Eiser is toen naar Duitsland gegaan en heeft aldaar asiel aangevraagd;
In juni 2015 is eiser teruggekeerd naar Oekraïne omdat zijn zoon en vrouw gedwongen werden om dienst te doen in het leger. Na zijn terugkeer heeft eiser zich weer moeten melden bij de SBU. Daar werden aan hem vragen gesteld waar hij was in de periode november 2014-juni 2015. Vervolgens mocht eiser weer vertrekken. Eiser ging vervolgens wonen in een dorp dicht bij [woonplaats] , genaamd [woonplaats] . Op 20 oktober 2015 heeft een lid van de Pravy Sektor zijn woning binnengevallen en deze overhoop gehaald. Eiser heeft, met behulp van de burgemeester, aangifte hiertegen gedaan bij de politie, maar deze aangifte is niet goed opgepakt. Toen werd eiser duidelijk dat hij Oekraïne moest verlaten omdat hij geen bescherming zou krijgen van zij eigen regering. Daaropvolgend heeft hij op 7 november 2015 Oekraïne wederom verlaten.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de relevante elementen hiervoor genoemd onder 4. t/m 9. niet geloofwaardig worden geacht en dat Oekraïne voor eiser als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Verweerder heeft de relevante elementen onder 1. t/m 3. wel geloofwaardig geacht.
4. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte zijn asielrelaas deels ongeloofwaardig heeft bevonden. Over de relevante elementen onder 4. en 5. heeft eiser gesteld dat hij niet tegenstrijdig heeft verklaard. Hij heeft niet, zoals verweerder heeft gesteld, in de regio [regio] verbleven. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser verwezen naar de verlenging van zijn verblijf in [woonplaats] per oktober 2014. Over het relevante element onder 6. heeft eiser gesteld dat de Nederlandse onderzoekscommissie naar de MH-17 ramp en de Nederlandse journalist [journalist] bekend zijn met de omstandigheid dat rebellen zich in zijn pand gevestigd hadden. Verder heeft eiser gesteld dat van hem niet kan worden verwacht dat hij inzicht geeft of informatie verstrekt over de onderzoeksmethoden van de SBU en hoe zij op de hoogte zijn gekomen van de aanwezigheid van de rebellen in zijn pand. Volgens eiser verkeert hij dan ook in bewijsnood om aannemelijk te maken dat de rebellen zich in zijn pand hebben gevestigd. Over de relevante elementen onder 7. en 8. heeft eiser gesteld dat zijn vroegere lidmaatschap van een pro-Oekraïense partij niet wil zegen dat hij niet om andere reden door de Oekraïense autoriteiten werd verdacht van pro-separatistische sympathieën. Verder heeft eiser gesteld dat het niet relevant is dat hij vóór 2014 zonder problemen naar Polen kon reizen. In 2014 waren er immers nog geen problemen in Oekraïne. Daarbij heeft eiser opgemerkt dat het niet onvoorstelbaar is dat de Oekraïense autoriteiten er geen bezwaar tegen hadden dat hij, een potentieel gevaarlijke opponent, het land zou verlaten. Volgens eiser kan hem niet worden tegengeworpen dat hij in 2015 een nieuw paspoort heeft verkregen, omdat hij hier meer dan zes keer de normale waarde voor heeft moeten betalen. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij niet, zoals door verweerdere gesteld, heeft verklaard dat hij werd gedwongen om bomaanslagen te plegen. Hij werd wel onder druk gezet. Verder heeft eiser opgemerkt dat zijn deskundigheid op het terrein van explosieven niet in zijn voordeel heeft gewerkt. Over het relevante element onder 9. heeft eiser gesteld dat de datum van terugkeer uit Polen 10 juli 2015 is. Ter onderbouwing heeft eiser verwezen naar de reisstempels uit zijn paspoort.
5. Verweerder heeft zich over de relevante elementen onder 4. en 5. op het standpunt gesteld dat zowel het moment als de reden van vertrek uit Oost-Oekraïne niet geloofwaardig worden geacht. Volgens verweerder staan de gegevens op het registratieformulier van binnenlands vluchteling haaks op de verklaringen van eiser dat hij op 15 mei 2014 [woonplaats] heeft verlaten en zich heeft gevestigd in de stad [woonplaats] , regio [regio] . Over het relevante element onder 6. heeft verweerder gesteld dat het aan eiser is om een begin van bewijs te leveren en dat hij contact had moeten zoeken met de Nederlandse onderzoekscommissie. Verder heeft verweerder gesteld dat niet valt in te zien op welke wijze de SBU in vijandig gebied onderzoek kan doen naar separatistische activiteiten in de regio Donetsk. Tevens heeft verweerder opgemerkt dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over met wie hij contact heeft opgenomen nadat hij op de hoogte was dat zijn pand werd bezet door de rebellen. Over de relevante elementen onder 7. en 8. heeft verweerder gesteld dat niet valt in te zien op welke wijze eiser wordt gezien als een separatist. Verder heeft eiser probleemloos legaal de Oekraïens-Poolse grens kunnen passeren en in 2015 een nieuw paspoort verkregen. Verweerder heeft ter zitting erkend dat eiser geen tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over of hij werd gedwongen of onder druk werd gezet om bomaanslagen te plegen. Volgens verweerder heeft de onterechte constatering dat eiser werd gedwongen om bomaanslagen te plegen echter geen negatieve gevolgen voor het bestreden besluit. Over het relevante element onder 9. heeft verweerder gesteld dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de datum van terugkeer naar Oekraïne. De door eiser aangehaalde reisstempel heeft verweerder onvoldoende geacht, omdat de stempel niet goed leesbaar is.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de relevante elementen onder 4. en 5. ongeloofwaardig heeft bevonden. Eisers verklaringen komen niet overeen met de door hem overgelegde documenten. Zo heeft eiser verklaard dat hij tussen 14 en 16 mei 2014 is gevlucht naar de stad [woonplaats] , regio [regio] , en dat hij zich aldaar heeft geregistreerd als binnenlands vluchteling. Uit het registratieformulier van inschrijving als binnenlands vluchteling, waarvan eiser ter zitting een vertaling heeft overgelegd, blijkt echter dat eiser zich op 1 april 2014 heeft verplaatst naar de [adres] in het dorp [woonplaats] . De registratie is gedagtekend op 14 november 2014. Verder blijkt uit het registratieformulier dat de geldigheidsduur van de verklaring (handgeschreven) is verlengd tot en met 14 november 2015. Hoewel uit het registratieformulier niet blijkt dat eiser in de regio [regio] heeft verbleven en verweerder dit in zoverre ten onrechte heeft opgenomen, maakt dit niet dat hij consequent en eenduidig heeft verklaard over het moment van vertrek uit oost-Oekraïne en de inschrijving als binnenlands vluchteling. Gelet hierop heeft verweerder niet ten onrechte zowel het moment als de reden van vertrek uit oost-Oekraïne niet aannemelijk geacht.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte het relevante element onder
6. ongeloofwaardig heeft bevonden. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser wisselend heeft verklaard over met wie hij contact heeft opgenomen nadat hij op de hoogte was van de situatie dat rebellen zich in zijn pand hadden gevestigd. Zo heeft hij in het nader gehoor verklaard dat hij met zijn familie contact had opgenomen en daarna met de burgemeester. In het aanvullend gehoor heeft hij alleen verklaard dat hij heeft gebeld met de burgemeester. Ter zitting heeft eiser vervolgens verklaard dat hij door de SBU werd ontboden en dat hij vervolgens met de burgemeester contact moest opnemen in het bijzin van de SBU en dat hij daarna met zijn familie heeft gebeld over de situatie. Hoewel van eiser niet kan worden verwacht dat hij inzicht of informatie geeft over de werkwijze van de SBU en hoe zij op de hoogte zijn gekomen van de bezetting van eisers pand, neemt dat niet weg dat eiser wisselend heeft verklaard - zoals hiervoor is overwogen - terwijl verwacht mag worden dat hij op dit punt consistente verklaringen aflegt. Ten aanzien van hetgeen is aangevoerd over dat eiser in bewijsnood verkeert betreffende de bezetting van zijn pand is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van eiser ligt om in ieder geval een begin van bewijs te leveren. Niet is gebleken dat eiser iets heeft ondernomen om aannemelijk te maken dat rebellen zich in zijn pand hebben gevestigd. Zo had hij bijvoorbeeld contact kunnen opnemen met de door hem genoemde journalist, die hem kennelijk zelfs nog in het AZC geïnterviewd heeft. De enkele stelling van eiser dat de Nederlandse onderzoekscommissie en de journalist op de hoogte zijn van de bezetting van zijn pand, heeft verweerder onvoldoende mogen achten om zelf nader onderzoek te verrichten.
De rechtbank is tevens van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de relevante elementen onder 7. en 8. ongeloofwaardig heeft bevonden. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat niet valt in te zien op welke wijze eiser, als geregistreerd binnenlands vluchteling die in 2010 in de regio Donetsk aan een burgemeestersverkiezing deel heeft genomen voor een pro-Oekraïense partij, wordt gezien als separatist. Voorts heeft verweerder van belang mogen achten dat uit de in- en uitreisstempels volgt dat eiser meerder keren in de periode 2012-2015 probleemloos legaal de Oekraïens-Poolse grens heeft kunnen passeren en dat hij in 2015 een nieuw paspoort heeft kunnen verkrijgen. Immers die mogelijkheden liggen voor eiser niet in de lijn der verwachting als hij onder de negatieve aandacht van de Oekraïense veiligheidsdienst en/of andere pro-Oekraïense groepen ligt. Dat hij voor het paspoort meer dan zes keer de normale prijs zou hebben betaald, heeft eiser op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de reden waarom en de negatieve aandacht van de Oekraïense veiligheidsdienst en/of andere pro-Oekraïense groepen, niet geloofwaardig wordt geacht. Dat verweerder ter zitting heeft erkend dat eiser eenduidig heeft verklaard dat hij onder druk werd gezet door pro-Oekraïense bewegingen en dat verweerder aldus ten onrechte heeft tegengeworpen dat eiser heeft verklaard dat hij werd gedwongen om bomaanslagen te plegen doet niet af aan het voorgaande betreffende het probleemloos in- en uitreizen en het kunnen verkrijgen van een paspoort, gelet op de zwaarwegendheid van die mogelijkheden. Dat eiser zijn kennis van explosieven niet in zijn voordeel zou werken, maakt het voorgaande evenmin anders. Temeer daar verweerder ten aanzien van die laatste opmerking bevreemdend heeft mogen achten dat niet valt in te zien waarom de Oekraïense veiligheidsdienst iemand zou rekruteren die in 1988 aan de studie mijnbouw is afgestudeerd, sinds 1994 niet meer werkzaam is in dit vakgebied en arbeidsongeschikt is verklaard vanwege zijn handicap.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte het relevante element onder 9. ongeloofwaardig heeft bevonden. Dat eiser met de stempels in zijn paspoort mogelijk zou kunnen aantonen dat hij op 10 juli 2015 Polen heeft verlaten en Oekraïne is ingereisd neemt niet weg dat eiser niet eenduidig heeft verklaard over het moment van vertrek. Zo heeft eiser 10 juni, 1 juli en 10 juli 2015 als datum van vertrek uit Polen genoemd. Verder heeft verweerder in dit kader van belang mogen achten dat eiser heeft verklaard naar Oekraïne te zijn teruggekeerd vanwege zijn zoon en schoondochter, terwijl zijn zoon en schoondochter eind juni 2015 reeds waren gearriveerd in Duitsland.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de hiervoor genoemde relevante elementen onder 4. t/m 9. ongeloofwaardig heeft bevonden. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Verder heeft eiser aangevoerd dat Oekraïne voor hem niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Vanwege het heersende conflict maakt de Oekraïense overheid zich volgens eiser schuldig aan executies, verdwijningen, willekeurige detentie, marteling en slechte behandeling. Vanwege zijn politieke achtergrond vreest eiser voor conflict gerelateerde beschuldigingen. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser verwezen naar de volgende documenten:
- het rapport ‘You Don’t Exist - Arbitrary Detentions, Enforced Disappearances, and Torture in Eastern Ukraine’ van Amnesty International en Human Rights Watch van 21 juli 2016;
- het ‘Report on the human rights situation in Ukraine 16 November 2016 to 15 February 2017’ van de Office of the United Nations High Commissioner for Human Rights van 15 maart 2017 (het OCHCR-rapport).
Tot slot heeft eiser ter zitting verwezen naar het Associatieverdrag met Oekraïne waaruit volgens hem volgt dat Europa van mening is dat de situatie in Oekraïne voor verbetering vatbaar is.
8. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat Oekraïne, met uitzondering van de delen die niet onder effectieve controle van de Oekraïense autoriteiten staan, als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Ter onderbouwing heeft verweerder verwezen naar zijn brief van 11 oktober 2016 aan de Tweede Kamer inzake de derde tranche nationale lijst van veilige landen van herkomst (kamerstukken II, 2016-2017, 19 637, nr. 2241) (de Kamerbrief). Verder heeft verweerder gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Oekraïne voor hem persoonlijk niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.
9. Niet in geschil is dat verweerder Oekraïne als veilig land van herkomst heeft kunnen aanmerken, met uitzondering van de gebieden die niet onder de effectieve controle staan van de centrale autoriteiten. Er bestaat dus een algemeen rechtsvermoeden dat eiser in de delen die onder de effectieve controle staan van de centrale autoriteiten geen gegronde vrees heeft voor vluchtelingrechtelijke vervolging en hij evenmin een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) waardoor hij geen bescherming nodig heeft. Verweerder kan dit algemeen rechtsvermoeden niet handhaven wanneer eiser aannemelijk maakt dat de delen die onder de effectieve controle staan van de centrale autoriteiten in zijn specifieke geval niet als veilig kunnen worden beschouwd. Daarin is eiser niet geslaagd. Hoewel uit het door eiser aangehaalde OCHCR-rapport volgt dat de situatie van binnenlandse vluchtelingen in Oekraïne voor verbetering vatbaar is, betekent dit niet dat gedwongen uitzetting van hem de eerdergenoemde vrees voor vervolging of het eerder genoemde risico met zich meebrengt. Verweerder heeft immers de reden waarom eiser in de negatieve belangstelling zou staan van de Oekraïense veiligheidsdienst en/of andere pro-Oekraïense groepen, niet ten onrechte niet geloofwaardig geacht. De relevante elementen die verweerder wel geloofwaardig heeft geacht heeft verweerder onvoldoende zwaarwegend mogen achten om voornoemde vrees, dan wel risico aan te nemen. Eiser heeft ook geen andere onderscheidende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan Oekraïne voor hem niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit de Kamerbrief volgt dat de Oekraïense grondwet voorziet in het recht voor burgers om in actie te komen tegen schendingen van de rechten van de mens door de nationale overheid of lokale overheden. Nadat de nationale mogelijkheden zijn uitgeput, heeft de Oekraïense burger het recht om een verzoekschrift in te dienen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat klagen bij de autoriteiten of geëigende instanties voor hem gevaarlijk of bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Niet is aldus gebleken dat eiser de hulp van de autoriteiten of de geëigende instanties niet kan inschakelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit kader terecht gesteld dat Oekraïne, met uitzondering van de uitgezonderde delen als veilig land van herkomst, meer specifiek als veilig land voor eiser kan worden beschouwd. Dat uit het Associatieverdrag met Oekraïne zou volgen dat Europa van mening is dat de situatie in Oekraïne voor verbetering vatbaar is, leidt niet tot een ander oordeel gelet op het bestaan van de hiervoor geschetste grondrechten. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Eisers aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.