ECLI:NL:RBDHA:2017:11340

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2017
Publicatiedatum
5 oktober 2017
Zaaknummer
09/818068-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak met oplegging van voorwaardelijke ISD-maatregel en afwijzing van schadevergoeding

Op 25 september 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van woninginbraak. De verdachte, geboren op een onbekende datum en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het stelen van geld en andere goederen uit een woning in Delft op 29 mei 2017. Tijdens de zitting op 11 september 2017 heeft de officier van justitie, mr. R.P. Tuinenburg, gepleit voor bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de raadsman, mr. A.P. Visser, zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de diefstal met braak heeft bekend en heeft de bewijsmiddelen opgesomd, waaronder de verklaring van de verdachte en proces-verbaal van verhoor.

De rechtbank oordeelde dat het bewezenverklaarde feit strafbaar is en dat de verdachte ook strafbaar is. De officier van justitie heeft een voorwaardelijke ISD-maatregel gevorderd, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en behandelverplichtingen. De verdediging pleitte voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar de rechtbank volgde het advies van de reclassering, die een voorwaardelijke ISD-maatregel adviseerde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een stelselmatige dader is en dat de veiligheid van goederen de oplegging van de maatregel eist.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, die immateriële schadevergoeding eiste, afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen grond was voor vergoeding van immateriële schade, omdat de schade niet in vermogensschade bestond en de benadeelde partij niet in aanmerking kwam voor deze vergoeding. De rechtbank heeft de teruggave van inbeslaggenomen goederen aan zowel de verdachte als de benadeelde partij gelast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. B.P. de Boer, met mr. J.A. van Steen en mr. Y.C. Bours als rechters.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/818068-17 en 09/827359-16 (TUL)
Datum uitspraak: 25 september 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ,
thans gedetineerd [Detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 september 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Tuinenburg en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. A.P. Visser, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 mei 2017 te Delft met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen [adres slachtoffer] heeft weggenomen geld (waaronder een zilveren rijkddaalder), sokken, een enveloppe (inhoudende geld), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geld, sokken, enveloppe met inhoud onder zijn bereik te hebben gebracht door braak, verbreking en/of inklimming, namelijk door een ruit van een deur van die woning in te slaan/te vernielen en door de aldus ontstane opening die woning binnen te gaan/klimmen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Nu de verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren – diefstal met braak – heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman hiervoor vrijspraak hebben bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
  • de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 11 september 2017;
  • het proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling d.d. 1 juni 2017;
  • het proces-verbaal van aangifte, p. 28 en 29;
  • het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] , p. 36 en 37.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij op 29 mei 2017 te Delft met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeninguit een woning gelegen [adres slachtoffer] heeft weggenomen geld (een zilveren rijk
sdaalder), sokken
eneen enveloppe (inhoudende geld), toebehorende aan [slachtoffer] , zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft door braak, namelijk door een ruit van een deur van die woning in te slaan/te vernielen .
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke ISD-maatregel, met als bijzondere voorwaarden:
- een meldplicht bij GGZ Reclassering Palier;
- een behandelverplichting bij de forensische polikliniek Palier (of een soortgelijke instelling);
- een opnameverplichting in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- een klinische opname in FPA-Palier-Parnassia Groep (of een soortgelijke instelling)
- een overbruggingsplaatsing voor de periode tussen de uitspraak en de klinische opname.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het reeds ondergane voorarrest met daarnaast een (forse) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een poliklinische behandeling bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de reeds opgelegde CoVa-training nog niet is gestart, de schulden reeds in kaart zijn gebracht doch verder nog geen aandacht hebben gekregen en de vriendin met de verdachte wil samenwonen waardoor de financiële verplichtingen voor de verdachte overzienbaar zijn. De verdachte past volgens de raadsman niet in een kliniek tussen verslaafden, ondanks dat hij wel zijn medewerking heeft toegezegd. Begeleid wonen is evenmin opportuun, omdat de verdachte wil gaan samenwonen en de reclassering uit monde van verdachtes begeleider dit evenmin als bijzondere voorwaarde nodig acht nu de verdachte een woning heeft waar hij wil samenwonen. Een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf of klinische opname zou de woning van de verdachte en dus het samenwonen in gevaar brengen, aldus de raadsman.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Verdachte heeft laten zien dat hij geen enkel respect had voor de privacy en de eigendommen van de slachtoffers, en dat hij enkel en alleen oog had voor zijn eigen financiële belang.
Inbraken zorgen voor gevoelens van onrust en onveiligheid bij de slachtoffers en de samenleving. Het is algemeen bekend dat de slachtoffers hier nog lange tijd de nadelige gevolgen van ondervinden. Mede gelet op het strafblad van verdachte rechtvaardigt een dergelijk feit in beginsel de oplegging van een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft echter kennis genomen van de met redenen omklede reclasseringsrapporten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de ISD-maatregel ten aanzien van verdachte, d.d. 28 juli 2017 en aangevuld op 23 augustus 2017, beide opgemaakt en ondertekend door reclasseringswerker D. van den Bos, waarin wordt geadviseerd om een voorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte op te leggen.
Uit de genoemde reclasseringsadviezen blijkt dat de reclassering de kans op recidive hoog inschat. Er is sprake van een langdurig en hardnekkig delictpatroon aangaande vermogensdelicten. Verdachte normaliseert en bagatelliseert de ernst van zijn problematiek. Er is geprobeerd om middels een ambulant traject van verplichte dagbesteding, COVA+ training en financiële begeleiding het leven van verdachte te stabiliseren, maar dat heeft niet geleid tot stabilisatie van zijn levenssituatie, noch tot het verlagen van de kans op recidive.
Het hardnekkige delictpatroon en het ontbreken van adequate copingsvaardigheden lijken voort te komen uit de beperkte cognitieve capaciteiten van verdachte en een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis. De reclassering acht verdere diagnostiek binnen een klinisch kader noodzakelijk. Er zal actief ingezet moeten worden op langdurige stabilisatie en verdachte zal moeten leren om te gaan met stress, cannabisgebruik, denkpatronen en gedrag.
De reclassering acht het noodzakelijk dat verdachte een behandeltraject volgt bestaande uit een klinische opname, met aansluitend een ambulante behandeling en een begeleid/ beschermd wonen traject, uit te voeren binnen een voorwaardelijke ISD-maatregel. Daartoe is verdachte inmiddels aangemeld bij een FPA van de Palier-Parnassia Groep.
De rechtbank stelt vast dat verdachte voldoet aan de definitie van stelselmatige dader, zoals bedoeld in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers, en dat aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van een ISD-maatregel stelt. Immers, verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl verdachte blijkens het hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 8 september 2017 in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld en de feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Verder dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De veiligheid van goederen eist het opleggen van de maatregel.
Gelet op de door verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade en omdat er geen andere reële mogelijkheden zijn om te komen tot gedragsverandering bij verdachte, dient het belang van de samenleving thans voorop te staan en eist de veiligheid van goederen de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen. Zij overweegt hiertoe dat een ISD-maatregel een laatste redmiddel is, waartoe in beginsel slechts wordt besloten als alle eerdere hulpverlening is gestrand.
Nu uit het advies van de reclassering kan worden opgemaakt dat verdachte niet eerder intensief en langdurig klinisch is behandeld, hij een zeer stevige stok achter de deur nodig heeft aangezien eerder opgelegde bijzondere voorwaarden niet hebben geholpen en dus de oplegging van een voorwaardelijke straf daartoe kennelijk ontoereikend is, en hij bovendien heeft aangegeven te willen meewerken aan de voorgestelde behandeling, zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie volgen en - overeenkomstig het reclasseringsadvies - een voorwaardelijke ISD-maatregel opleggen.
De rechtbank zal daarbij aan verdachte de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen, te weten een meldingsgebod, een verplichting mee te werken aan zowel een klinische als een ambulante behandeling, alsmede de verplichting tot het meewerken aan een opname in een instelling voor begeleid wonen. Voor zover er na het vonnis niet direct plaats is voor verdachte in voornoemde kliniek dient de verdachte ter overbrugging te worden geplaatst in een nader door de reclassering te bepalen instelling.
Om te bewerkstelligen dat er voldoende tijd is voor het door de reclassering noodzakelijk geachte behandeltraject zal de rechtbank de duur van de proeftijd op drie jaren bepalen.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 250,00 ter zake immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 250,00 ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van enige schade, omdat de woning reeds te koop stond waardoor niet is gebleken dat het woongenot door het bewezenverklaarde feit schade is toegebracht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij afwijzen en de rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Bewezen is verklaard dat de benadeelde partij het slachtoffer is geworden van een diefstal met braak. Dat is een vermogensdelict. Artikel 6:95 BW bepaalt dat de schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Artikel 6:106 BW geeft hiervoor een nadere regeling. Het eerste lid luidt, voor zover hier relevant:
1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Gesteld noch gebleken is dat hiervan in het onderhavige geval sprake is. Voor wat betreft de in lid 1 onder a genoemde mogelijkheid moet naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat uit het verhandelde ter terechtzitting niet blijkt dat verdachte het oogmerk had om de benadeelde partij in een persoonlijkheidsrecht aan te tasten. Verdachte heeft zich zo een aantasting niet tot doel gesteld. Voor wat betreft de in lid 1 onder b genoemde mogelijkheid vormt de omstandigheid dat de benadeelde partij door het optreden van verdachte in zijn woongenot is aangetast onvoldoende grond voor het aannemen van een verplichting tot het betalen van een immateriële schadevergoeding. Hetgeen ter onderbouwing van de gestelde schade (voorts) is aangevoerd ten aanzien van de psychische gevolgen van de inbraak is onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is van geestelijk letsel.
Nu de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek niet in aanmerking komt voor deze vergoeding zal de vordering tot immateriële schadevergoeding worden afgewezen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De inbeslaggenomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht) onder 1 en 2 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte, en dat de onder 3 en 4 zullen worden teruggegeven aan [slachtoffer] .
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het beslag.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen en de teruggave aan [slachtoffer] gelasten van de op de beslaglijst onder 3 en 4 genummerde voorwerpen.

9.De vordering tenuitvoerlegging

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ter zake de vordering tot tenuitvoerlegging.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht redenen aanwezig voor afwijzing van de vordering van de officier van justitie van 2 augustus 2017 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van deze rechtbank d.d. 15 september 2016.
Hoewel uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd (doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd wederom heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit), is de rechtbank van oordeel dat tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf niet opportuun is gelet het doel van de op te leggen voorwaardelijke ISD-maatregel.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 38m, 38n, 38p en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot het plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
legt de verdachte op:
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) JAREN;
bepaalt dat die maatregel niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
alsmede onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de GGZ Reclassering Palier (Johanna Westerdijk 40 te Den Haag) op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt bij de forensische polikliniek Palier of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn psychische problematiek, eventuele middelenproblematiek en zijn gebrek aan copingsvaardigheden, zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, voor zover en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd voor een periode van maximaal 12 maanden , of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, laat opnemen op de FPA Palier-Parnassia Groep, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van deze instelling worden gegeven.Daarbij dient de veroordeelde zolang plaatsing in voornoemde instelling niet mogelijk is ter overbrugging te worden geplaatst in een nader door de reclassering te bepalen instelling, waarbij de totale duur van de klinische opnames de eerdergenoemde periode van 12 maanden niet mag overschrijden;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Palier tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang vanhet tijdstip waarop de veroordeelde opgenomen wordt op voornoemde FPA Palier-Parnassia Groep (althans een soortgelijke intramurale setting);
wijstde vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer]
af;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
gelast de teruggave aan de verdachtevan de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten: #1: een Nike sportschoen en #2: een Nike sportschoen;
gelast de teruggave aan [slachtoffer]van de op de beslaglijst onder 3 en 4 genummerde voorwerpen, te weten: #3: een kindersok en #4: een kindersok;
wijst af de vordering tot tenuitvoerleggingvan de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank d.d. 15 september 2016, gewezen onder parketnummer
09/827359-16.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.P. de Boer , voorzitter,
mr. J.A. van Steen, rechter,
mr. Y.C. Bours, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Zelst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 september 2017.
Mrs. J.A. van Steen en Y.C. Bours zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017147693, van de politie eenheid Den Haag, district Westland-Delft (doorgenummerd blz. 1 t/m 65).