ECLI:NL:RBDHA:2017:11342

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
5 oktober 2017
Zaaknummer
AWB 17/7106 en AWB 17/7126
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Oekraïense eiseres op grond van ongeloofwaardig asielrelaas en veilig land van herkomst

Op 3 mei 2017 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaak van een Oekraïense eiseres die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiseres, afkomstig uit de regio Donetsk, had in juli 2014 Oekraïne verlaten en was als binnenlands vluchteling naar Nederland gekomen. In haar asielaanvraag voerde zij aan dat zij vreesde voor mobilisatie in Oekraïne, maar de rechtbank oordeelde dat deze vrees niet geloofwaardig was. De rechtbank stelde vast dat Oekraïne als veilig land van herkomst kon worden aangemerkt, met uitzondering van de gebieden die niet onder effectieve controle van de Oekraïense autoriteiten staan.

De rechtbank overwoog dat eiseres onvoldoende had aangetoond dat zij persoonlijk niet veilig kon terugkeren naar Oekraïne. De door haar aangevoerde mensenrechtenschendingen werden door de rechtbank niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag van eiseres kennelijk ongegrond was en dat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

De uitspraak werd gedaan door mr. L.A. Banga, in aanwezigheid van griffier mr. S. Westerhof, en is openbaar uitgesproken op 3 mei 2017.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/7106 en AWB 17/7126
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 3 mei 2017 in de zaak tussen
[eiseres] , geboren op [1971] , van Oekraïense nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. W. Frouws),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: L.M.F. Verhaegh).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. Eiseres is afkomstig uit de regio Donetsk, Oekraïne. In juli 2014 is eiseres, na het referendum waarin de regio Donetsk zich afgescheiden heeft van de rest van Oekraïne, vertrokken uit oost-Oekraïne en heeft zij zich gevestigd in Kiev als binnenlands vluchteling. Nadien is zij samen met haar man, [A] , naar Nederland gekomen en heeft zij op 21 juli 2016 een asielverzoek ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de vrees van eiseres om gemobiliseerd te worden niet geloofwaardig wordt geacht en dat Oekraïne voor eiseres als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.
3. Eiseres heeft allereerst aangevoerd dat verweerder ten onrechte haar angst voor mobilisatie ongeloofwaardig heeft gevonden. In west-Oekraïne werkte zij voor een tandartsenpraktijk. Vanwege haar achtergrond als verpleegkundige is zij door haar werkgever naar voren geschoven als eerste kandidaat voor mobilisatie. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar haar dienstplichtboekje. Volgens eiseres volgt hieruit dat zij reeds in dienst is en elk moment voor mobilisatie opgeroepen kan worden.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat het zeer onwaarschijnlijk is dat eiseres opgeroepen zou gaan worden onder de werking van de vierde mobilisatiegolf. Ter onderbouwing heeft verweerder verwezen naar het presidentieel decreet van 14 januari 2015 en verschillende nieuwsartikelen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de vrees van eiseres voor mobilisatie ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft in het voornemen opgenomen dat hoewel op 14 januari 2015 een decreet is uitgevaardigd waarin een nieuwe mobilisatieronde is aangekondigd, dit niet geldt voor bewoners uit Donetsk en bewoners uit de gevechtsgebieden. Aangezien eiseres oorspronkelijk afkomstig is uit Donetsk en zij uit een gevechtsgebied komt, heeft verweerder geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat eiseres opgeroepen zou gaan worden onder de werking van de mobilisatiegolf. Eiseres heeft deze uiteenzetting van verweerder niet gemotiveerd bestreden. Eiseres heeft verklaard dat iemand van personeelszaken van de tandartsenpraktijk haar had gezegd dat zij de eerste kandidaat was voor mobilisatie. Zij weet echter niet of diegene de bevoegdheid had om mensen op te geven voor mobilisatie en heeft van haar opgave voor mobilisatie niets op schrift gekregen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij als eerste kandidaat zou worden gemobiliseerd. Eiseres heeft dit ook niet aannemelijk gemaakt met het door haar overgelegde militaire boekje. Hieruit blijkt niet dat zij als eerste zou worden opgeroepen voor mobilisatie. Het enkele feit dat eiseres in dienst is of zou hebben gezeten, is - wat daar verder ook van zij - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onvoldoende voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Vervolgens heeft eiseres aangevoerd dat verweerder voorbij is gegaan aan de voorbeelden van schendingen van de mensenrechten die zij heeft aangevoerd. Deze schendingen betreffen zowel haar recht op family-life als privacy vanwege het feit dat zij een binnenlands vluchteling is. Verder heeft eiseres aangevoerd dat zij onder andere vanwege de mensenrechtenschendingen en de omstandigheid dat zij de hulp van de Oekraïense autoriteiten niet kan inschakelen niet kan terugkeren naar Oekraïne. Oekraïne kan voor haar niet als veilig land van herkomst worden aangemerkt. Ter onderbouwing van haar stelling heeft eiseres verwezen naar de volgende stukken:
- het rapport ‘You Don’t Exist - Arbitrary Detentions, Enforced Disappearances, and Torture in Eastern Ukraine’ van Amnesty International en Human Rights Watch van 21 juli 2016;
- het ‘Report on the human rights situation in Ukraine 16 November 2016 to 15 February 2017’ van de Office of the United Nations High Commissioner for Human Rights van 15 maart 2017 (het OCHCR-rapport).
Over het rapport van Amnesty International en Human Rights Watch heeft eiseres gesteld dat verweerder dit ten onrechte afdoet met de redenering dat dit niet op haar situatie ziet.
7. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat Oekraïne, met uitzondering voor de delen die niet onder effectieve controle van de Oekraïense autorieten staan, als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Ter onderbouwing heeft verweerder verwezen naar zijn brief van 11 oktober 2016 aan de Tweede Kamer inzake de derde tranche nationale lijst van veilige landen van herkomst (kamerstukken II, 2016-2017, 19 637, nr. 2241) (de Kamerbrief) en naar het ‘International Protection Considerations related to developments in Ukraine – Update III’ van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) van september 2015. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat Oekraïne voor haar persoonlijk niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. De door eiseres aangevoerde omstandigheden zijn betrokken in de besluitvorming. Het rapport van Amnesty International en Human Rights Watch kan eiseres niet baten, omdat dit ziet op de situatie in oost-Oekraïne.
8. Niet in geschil is dat verweerder Oekraïne als veilig land van herkomst heeft kunnen aanmerken, met uitzondering van de gebieden die niet onder de effectieve controle staan van de centrale autoriteiten. Er bestaat dus een algemeen rechtsvermoeden dat eiseres in de delen die onder de effectieve controle staan van de centrale autoriteiten geen gegronde vrees heeft voor vluchtelingrechtelijke vervolging en zij evenmin een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) waardoor zij geen bescherming nodig heeft. Verweerder kan dit algemeen rechtsvermoeden niet handhaven wanneer eiseres aannemelijk maakt dat de delen die onder de effectieve controle staan van de centrale autoriteiten in haar specifieke geval niet als veilig kunnen worden beschouwd. Daarin is eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Allereerst overweegt de rechtbank dat verweerder de door eiseres geschetste mensenrechtenschendingen in Oekraïne heeft betrokken in de besluitvorming. Van een motiveringsgebrek is de rechtbank aldus niet gebleken. Over hetgeen eiseres ten aanzien daarvan heeft aangevoerd heeft verweerder mogen stellen dat uit het rapport ‘International Protection Considerations related to developments in Ukraine – Update III’ van de UNHCR volgt dat binnenlandse vluchtelingen als zodanig recht hebben op overheidsbijstand. Hieruit blijkt dat de autoriteiten zich bewust zijn van de positie van binnenlandse vluchtelingen en ook proberen die positie te verbeteren. Hoewel uit het door eiseres aangehaalde OCHCR-rapport volgt dat de situatie van binnenlandse vluchtelingen in Oekraïne voor verbetering vatbaar is, betekent dit niet dat gedwongen uitzetting van haar naar het gebied dat onder de effectieve controle staat van de centrale autoriteiten de eerder genoemde vrees voor vervolging of het eerder genoemde risico met zich meebrengt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit de Kamerbrief volgt dat de Oekraïense grondwet voorziet in het recht voor burgers om in actie te komen tegen schendingen van de rechten van de mens door de nationale overheid of lokale overheden. Nadat de nationale mogelijkheden zijn uitgeput, heeft de Oekraïense burger het recht om een verzoekschrift in te dienen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen bij de autoriteiten of geëigende instanties voor haar gevaarlijk of bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Niet is aldus gebleken dat eiseres de hulp van de autoriteiten of de geëigende instanties niet kan inschakelen. Verder overweegt de rechtbank dat eiseres onvoldoende heeft gespecificeerd dat het rapport van Amnesty International en Human Rights Watch ten onrechte door verweerdere ter zijde wordt geschoven. Zoals verweerder heeft gesteld ziet dit rapport immers op de situatie in oost-Oekraïne terwijl eiseres als binnenlands vluchteling woonachtig is in west-Oekraïne. Ook staat nergens in het rapport de naam van eiseres vermeld of wordt melding gemaakt van de situatie van eiseres. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht gesteld dat Oekraïne, met uitzondering van de uitgezonderde delen, als veilig land van herkomst kan worden beschouwd, meer specifiek als veilig land voor eiseres kan worden beschouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. De aanvraag van eiseres is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Voor zover eiseres stelt dat haar beroepsprocedure niet los kan worden gezien van de beroepsprocedure van haar man tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, stelt de rechtbank vast dat het beroep van haar man bij uitspraak van vandaag ongegrond is verklaard (AWB 17/6937 en AWB 17/6938). Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2017.
griffier rechter