ECLI:NL:RBDHA:2017:11374

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
09/827666-16 en 22/002400-14 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging en vernieling door ex-partner met opgelegde gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 oktober 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich gedurende een periode van ruim acht maanden schuldig heeft gemaakt aan belaging van zijn ex-partner. Na de beëindiging van hun relatie begon de verdachte zijn ex-partner te lastigvallen door haar dagelijks te benaderen via WhatsApp, sms, Facebook en door het sturen van kaarten en brieven, ondanks herhaalde verzoeken van zowel de aangeefster als de wijkagent om hiermee te stoppen. Tijdens een schorsing van zijn voorlopige hechtenis, waarbij een contactverbod was opgelegd, zocht de verdachte opnieuw contact met de aangeefster. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn gedrag in ernstige mate inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 141 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijke deel zijn bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder een meldplicht bij de GGZ reclassering Palier, een behandelverplichting, inclusief de mogelijkheid van een crisisopname van maximaal zeven weken, en een contact- en locatieverbod. De rechtbank achtte het noodzakelijk dat de verdachte in een verplicht kader werkt aan zijn problematiek, gezien de ernst van de feiten en het eerdere strafblad van de verdachte, dat een eerdere veroordeling voor een soortgelijk delict bevatte.

De rechtbank heeft ook een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, de ex-partner van de verdachte, gedeeltelijk toegewezen. De benadeelde partij had een vordering ingediend voor materiële en immateriële schade, maar de rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het deel van de vordering dat betrekking had op immateriële schade, omdat onvoldoende bewijs was geleverd voor een erkend ziektebeeld. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om een bedrag van € 321,47 te betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/827666-16 en 22/002400-14 (tul)
Datum uitspraak: 6 oktober 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1961 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 september 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.S. Warnaar en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. T.S.S. Overes, advocaat te Leiden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 februari 2016 tot en met 10 oktober 2016 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer ] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer ] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door die [slachtoffer ] veelvuldig berichten (via Whatsapp en/of Facebook Messenger en/of sms) te sturen en/of brieven en/of kaarten te (laten) bezorgen;
2.
hij op of omstreeks 10 oktober 2016 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een auto (merk Ford type Ka), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer ] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar
gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk (meermalen) tegen de achterruit van voornoemde auto te slaan.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Aan de verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer ] (feit 1) en vernieling van haar auto (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd wettig en overtuigend bewezen te verklaren dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het bewijs van de ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat een bewezenverklaring van de ten laste gelegde pleegperiode van feit 1 moet worden beperkt tot de periode maart 2016 tot en met 10 oktober 2016.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – aangezien verdachte een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is en door de verdediging voor het overige geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
ten aanzien van feit 1
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer ] , met bijlagen, blz. 5 tot en met 20, gehele inhoud;
  • het proces-verbaal ontvangst klacht, blz. 21, gehele inhoud;
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 10 oktober 2016, blz. 48 laatste 2 alinea’s en blz. 49 gehele inhoud;
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 11 oktober 2016, blz. 52 tot en met 54, gehele inhoud;
  • een los bij het proces-verbaal gevoegd proces-verbaal van bevindingen naar verstuurde en ontvangen SMS-berichten van 16 november 2016.
Nu aangeefster [slachtoffer ] in haar aangifte heeft verklaard dat zij de relatie met de verdachte in januari 2016 heeft beëindigd, dat de verdachte haar daarna ging lastig vallen en de verdachte heeft verklaard dat hij vanaf januari 2016 dagelijks contact met aangeefster had, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de gehele ten laste gelegde periode.
ten aanzien van feit 2:
  • het proces-verbaal verhoor van aangeefster [slachtoffer ] , blz. 23 en 24, gehele inhoud;
  • het proces-verbaal van verhoor van [getuige] , blz. 30 en 31, gehele inhoud;
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 10 oktober 2016, blz. 47, 4e alinea.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij in periode van 1 februari 2016 tot en met 10 oktober 2016 te 's-Gravenhage, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer ] , met het oogmerk die [slachtoffer ] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden door die [slachtoffer ] veelvuldig berichten (via Whatsapp en Facebook Messenger en sms) te sturen en brieven en kaarten te (laten) bezorgen;
2.
hij op 10 oktober 2016 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een auto (merk Ford type Ka), toebehorende aan [slachtoffer ] , heeft beschadigd door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk meermalen tegen de achterruit van voornoemde auto te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 141 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij GGZ reclassering Palier, een behandelverplichting bij de forensische polikliniek van Palier of soortgelijke instelling, inclusief de mogelijkheid van een crisisopname voor de duur van maximaal 7 weken, en een contactverbod met aangeefster alsmede een locatieverbod, zoals eerder is opgelegd bij de schorsing van de voorlopige hechtenis. Verder heeft de officier van justitie gevorderd als maatregel op te leggen een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod voor de duur van maximaal 6 maanden, waarbij er een vervangende hechtenis voor de duur van 1 week wordt toegepast voor iedere keer dat verdachte deze maatregel overtreedt.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat indien een gevangenisstraf wordt opgelegd, deze gelijk dient te zijn aan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De verdachte heeft geen bezwaar tegen een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting bij Palier De eveneens gevorderde crisisopname voor de duur van maximaal 7 weken dient echter niet opgelegd te worden. De verdediging heeft verder verzocht om het gevorderde contact- en locatieverbod alleen als bijzondere voorwaarden en niet daarnaast ook nog als maatregel aan de verdachte op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende ruim acht maanden schuldig gemaakt aan belaging van aangeefster, zijn ex-partner. Nadat hun relatie door aangeefster was beëindigd, is de verdachte begonnen haar lastig te vallen door haar meerdere malen per dag te benaderen door het sturen van (vele) WhatsApp- en sms-berichten, het sturen van berichten via Facebook en het sturen van kaarten en brieven; dit terwijl aangeefster en de wijkagent de verdachte meerdere keren hebben verzocht hiermee te stoppen. Voorts heeft de verdachte tijdens zijn schorsing van de voorlopige hechtenis, waarbij aan hem onder meer een contactverbod is opgelegd, toch weer contact gezocht met aangeefster.
De verdachte heeft met zijn handelen in ernstige mate inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Uit de slachtofferverklaring van aangeefster blijkt dat de gedragingen van de verdachte heftige gevoelens van angst en onveiligheid bij haar hebben veroorzaakt. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij met zijn handelen geheel voorbij is gegaan aan de gevoelens van aangeefster en slechts oog heeft gehad voor zichzelf en het uiten van zijn eigen gevoelens.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte gedateerd 30 augustus 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor een soortgelijk delict en hij ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in een proeftijd liep. Deze eerdere veroordeling was ten tijde van het bewezen verklaarde onherroepelijk. Deze eerdere veroordeling heeft de verdachte er echter niet van weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te begaan. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de advies van GGZ reclassering Palier van 10 januari 2017 en voortgangsverslag toezicht van 11 september 2017. Hierin is onder meer vermeld dat bij de verdachte sprake is van een fors alcoholprobleem en dat hij weinig probleembesef en zelfinzicht met betrekking tot het hem ten laste gelegde heeft . De verdachte staat verder ambivalent tegenover hulpverlening. Eerdere hulpverlening in de vorm van een leefstijltraining is niet afgerond vanwege het feit dat hij onder invloed was van alcohol. De behandeling bij de forensische polikliniek is ook nog niet van de grond gekomen. Hierdoor is er nog geen sprake geweest van behandeling en heeft er evenmin gedragsverandering plaatsgevonden bij de verdachte.
Geadviseerd wordt om aan hem een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij GGZ reclassering Palier, een behandelverplichting bij de forensische polikliniek van Palier, inclusief de mogelijkheid van een crisisopname voor de duur van maximaal 7 weken, een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod. Het lijkt de reclassering op dit moment niet geïndiceerd om elektronisch toezicht toe te passen, omdat de verdachte reeds acht maanden aangesloten is geweest op elektronische controle en zich daarna ook zonder dit controlemiddel aan zijn gebieds- en contactverbod heeft gehouden.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het voortgangsverslag van GGZ Reclassering Palier van 3 juli 2017, het deeladvies EC van 2 november 2016 en het voortgangsverslag van GGZ Reclassering Palier van 13 oktober 2016.
De op te leggen straf
De rechtbank stelt voorop dat de ernst van de feiten oplegging van een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt. Een gedeelte daarvan zal in de vorm van een voorwaardelijke straf worden opgelegd, nu de rechtbank – conform de adviezen – behandeling van de verdachte noodzakelijk vindt.
Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 180 dagen, waarvan 141 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden de door de reclassering geadviseerde meldplicht, een behandelverplichting, inclusief de mogelijkheid van een crisisopname voor de duur van maximaal 7 weken, en een contact- en locatieverbod verbinden, zodat de verdachte gedurende de proeftijd in een verplicht kader kan werken aan de geconstateerde problematiek.
De rechtbank acht het niet noodzakelijk om aan de verdachte daarnaast ook nog als maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een contact- of gebiedsverbod op te leggen.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer ] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding voor in totaal € 1.685,09, te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering strekt tot vergoeding van zowel materiële schade van € 485,09 (te weten: vervangen autoruit ad € 321,45, opgenomen verlof ad € 56,18 en medische kosten ad € 107,46), als immateriële schade van € 1.200,-.
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier heeft geconcludeerd tot toewijzing van de materiële schade, voor zover deze betrekking heeft op de posten vernielde autoruit en opgenomen verlof. De benadeelde partij moet voor de post gevorderde medische kosten niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De officier heeft verder verzocht de immateriële schade volledig toe te wijzen. Daarnaast heeft zij verzocht de wettelijke rente toe te wijzen alsmede de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij geheel dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de bewezenverklaarde feiten.
Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank dat de post vernielde autoruit (€ 321,45) voldoende met stukken is onderbouwd door de benadeelde partij en zal deze dan ook toewijzen. De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten opgenomen verlof (€ 56,18) en medische kosten (€ 107,46), de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering aangezien uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat deze schade rechtstreeks is veroorzaakt door de bewezenverklaarde feiten. De benadeelde kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële kosten is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit kan worden opgemaakt dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld als gevolg van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit gedeelte niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 321,47, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2016, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van deze datum is ontstaan.
Een en ander brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 321,45, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer ] .

8.De vordering tenuitvoerlegging

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering tot tenuitvoerlegging van 1 september 2017, waarbij de officier van justitie heeft gevorderd dat de bij het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 19 november 2014 opgelegde voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer wordt gelegd.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vordering, nu de vordering tenuitvoerlegging later is ingediend dan drie maanden na het verstrijken van de proeftijd opgelegd bij het onherroepelijk arrest van het Gerechtshof Den Haag van 19 november 2014.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57, 285b en 350 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
belaging;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot
141 (honderdeenenveertig) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Palier, Johanna Westerdijkplein 40 te Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de forensische polikliniek van Palier of een soortgelijke ambulante zorginstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn psychische- en alcohol problemen;
- dat de veroordeelde voor zover – ter beoordeling van voormelde zorginstelling in overleg met de reclassering – zich een crisis bij de veroordeelde voordoet, zich eenmalig laat opnemen ter bestrijding van die crisis, waarbij de behandeling tevens kan bestaan uit detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de zorginstelling in overleg met de reclassering noodzakelijk acht.
- dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze, direct of indirect, contact opneemt, daaronder mede begrepen contact via de post, sms, email, of social media zoals Facebook of WhatsApp, contact legt of laat leggen en dus ook niet reageert als contact met hem wordt opgenomen, met [slachtoffer ] , geboren op [geboortedag 2] 1969, wonende aan de [adres 2] ;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet bevindt in het gebied tussen de Loosduinsekade, Valkenboslaan, Weimarstraat, Noorderbeekdwarsstraat en de Loosduinseweg te Den Haag, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Palier tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer ] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer ] een bedrag van in totaal € 321,47, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat zij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 321,47, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer ] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
6 (zes) dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van de in het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 19 november 2014 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Boogers, voorzitter,
mr. Y.J. Wijnnobel-Van Erp, rechter,
mr. D.M. Drok, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Wal-de Zoeten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 oktober 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL 1500-2016281968, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, basisteam Segbroek, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 84).