ECLI:NL:RBDHA:2017:11435

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
NL17.9401
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd aan eiser door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij verweerder stelde dat er een significant risico op onderduiken bestond. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit bezit, heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft gevraagd. Tijdens de zitting op 2 oktober 2017 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder zijn claim dat hij niet of onvoldoende meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring terecht waren, aangezien eiser niet had aangetoond dat hij zijn identiteit kon bevestigen met documenten, ondanks zijn langdurig verblijf in de EU. Ook zijn eerdere vertrek uit Nederland zonder gevolg te geven aan een terugkeerbesluit werd als zwaarwegend beschouwd.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was en dat er geen lichter middel kon worden toegepast, gezien de omstandigheden van de zaak. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 6 oktober 2017, en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.9401

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M. Berg),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld).

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Kajouane. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedatum] 1991 en dat hij de Marokkaanse nationaliteit bezit.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat er een significant risico op onderduiken bestaat.
Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
Als lichte gronden heeft verweerder vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De lichte gronden worden door eiser niet bestreden, de zware gronden wel. Dat eiser niet uit eigen beweging gevolg heeft gegeven aan een eerder terugkeerbesluit is volgens hem onjuist, nu hij na een eerdere aanzegging Nederland te verlaten naar Duitsland is vertrokken. Dat eiser niet of onvoldoende meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit is volgens eiser ook onjuist, nu zijn identiteit niet in geschil is. Verder is volgens eiser geen sprake van het zich zonder noodzaak ontdoen van reis- of identiteitsdocumenten, nu hem zijn documenten tijdens zijn reis van Afrika naar Italië zijn ontnomen. Dat eiser geen medewerking verleent aan overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat is volgens hem ook onjuist. Eiser wil naar eigen zeggen wel naar Duitsland.
4. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Ten aanzien van de eerste zware grond overweegt de rechtbank het volgende. Gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat eiser tweemaal een besluit heeft ontvangen waaruit volgt dat hij Nederland moet verlaten, te weten de afwijzende asielbeschikking van 13 december 2016 en het overdrachtsbesluit van 7 juni 2017, en dat niet is gebleken dat hij Nederland nadien heeft verlaten. Hoewel uit het overdrachtsbesluit van 7 juni 2017 blijkt dat eiser zich, blijkens door Duitse autoriteiten op 20 april 2017 verstrekte informatie, uit eigen beweging bij hen heeft gemeld, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank toch mogen oordelen dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de uit de afwijzende asielbeschikking voortvloeiende vertrekplicht. Uit de bewaringsmaatregel blijkt immers ook dat eiser na afwijzing van zijn asielaanvraag eerst met onbekende bestemming is vertrokken. Daarbij vloeit ook uit het overdrachtsbesluit van 7 juni 2017 een vertrekplicht voort en is niet gebleken dat eiser Nederland nadien heeft verlaten. Eiser heeft tijdens het gehoor voorafgaande aan zijn inbewaringstelling weliswaar verklaard dat hij na 7 juni 2017 buiten Nederland was, maar zijn verklaringen hierover zijn tegenstrijdig. Zo heeft eiser eerst verklaard dat hij na zijn vertrek uit Nederland op 5 mei 2017 achtereenvolgens in Duitsland, Luxemburg, Duitsland, Luxemburg en België heeft verbleven en dat hij de dag voor het gehoor (dus op 23 september 2017) weer naar Nederland is teruggekeerd, om daarna te verklaren dat hij op
14 juli 2017 in Duitsland in vrijheid is gesteld en dat hij toen al direct weer naar Nederland is gegaan. De eerste zware grond is daarmee naar het oordeel van de rechtbank terecht door verweerder aan de bewaring ten grondslag gelegd.
5. Eisers standpunt dat verweerder ten onrechte aanneemt dat hij niet of onvoldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, nu zijn identiteit niet in geschil is, volgt de rechtbank evenmin. Zoals door gemachtigde van verweerder ter zitting is toegelicht wordt door verweerder weliswaar op grond van eisers verklaringen van zijn gestelde Marokkaanse identiteit en nationaliteit uitgegaan, maar zijn deze daarmee nog niet komen vast te staan. De rechtbank stelt vast dat eiser, blijkens de bewaringsmaatregel, tot op heden niet zijn identiteit (en nationaliteit) met documenten heeft aangetoond, ondanks zijn verblijf in de Europese Unie sinds 2011. Verder blijkt uit de bewaringsmaatregel dat eiser geen consulaire bijstand wil en nog geen contact met de Marokkaanse ambassade heeft gehad, ter verificatie van de door hem verstrekte persoonsgegevens en ter verkrijging van een reis- en/of identiteitsdocument. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank ook de tweede zware grond terecht aan de bewaring ten grondslag gelegd.
5. De rechtbank volgt ook niet eisers standpunt dat hij zich niet zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten omdat zijn documenten hem zijn ontnomen. Gemachtigde van verweerder heeft ter zitting terecht betoogd dat niet is gebleken dat eiser zijn documenten onder dwang heeft moeten afstaan. Ook de derde zware grond is derhalve terecht aan de bewaring ten grondslag gelegd.
6. Dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser geen medewerking verleent aan de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat nu hij wel degelijk naar Duitsland wil vertrekken en hij dit tijdens het vertrekgesprek van 27 september 2017 ook heeft aangegeven, volgt de rechtbank evenmin. Tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling heeft eiser onder meer verklaard dat hij onlangs weer uit Duitsland is weggegaan vanwege problemen aldaar. Verder heeft eiser tijdens dat gehoor aanvankelijk bevestigend geantwoord op de vraag of het klopt dat hij niet naar Duitsland wil, maar asiel wil aanvragen in Nederland. Hoewel eiser na confrontatie met het feit dat hij in bewaring zou worden gesteld alsnog heeft aangegeven dat hij bereid is vrijwillig naar Duitsland terug te keren en hij dit ook tijdens voornoemd vertrekgesprek heeft verklaard, heeft verweerder op grond van zijn eerdere verklaringen en het feit dat eiser eerder na afwijzing van zijn eerdere asielaanvraag met onbekende bestemming is vertrokken mogen concluderen dat eiser geen medewerking verleent aan de overdracht aan de voor de behandeling van zijn asielverzoek verantwoordelijke lidstaat. Ook de laatste zware grond is derhalve terecht door verweerder aan de bewaring ten grondslag gelegd.
7. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij astma heeft en zijn astma bij gebrek aan frisse lucht in bewaring steeds opspeelt. De rechtbank volgt dit standpunt niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Verweerder heeft bij de beslissing om geen lichter middel toe te passen gewicht mogen toekennen aan het feit dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij aanvankelijk heeft verklaard niet terug te willen keren naar Duitsland om na confrontatie met de inbewaringstelling te stellen dat hij vrijwillig wil terugkeren. De rechtbank acht verder van belang dat verweerder de medische omstandigheden van eiser voldoende heeft meegenomen in de motivering van de maatregel van bewaring. Zoals blijkt uit de bewaringsmaatregel is er een arts ingeschakeld die eiser zal komen bezoeken. Daarbij is in het kader van de detentiegeschiktheid van eiser terecht overwogen dat de zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra gelijkwaardig kan worden verondersteld met de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.