In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) over schadevergoeding na de oplegging van een alcoholslotprogramma. Eiser had verzocht om schadevergoeding wegens het onterecht opleggen van het alcoholslotprogramma, maar dit verzoek werd door de verweerder afgewezen. Eiser stelde dat hij recht had op nadeelcompensatie omdat hij in vergelijking met anderen onevenredig zwaar was getroffen door de maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit tot oplegging van het alcoholslotprogramma en de eerdere besluiten in deze kwestie in rechte onaantastbaar zijn. Dit betekent dat de rechtbank niet ingaat op de gronden die eiser heeft aangevoerd tegen het alcoholslotprogramma zelf.
Eiser had eerder al verschillende rechtszaken gevoerd tegen de besluiten van het CBR, maar had in geen van deze gevallen hoger beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat de schade die eiser stelt te hebben geleden niet boven het normale maatschappelijke risico uitgaat en dat hij in vergelijking met anderen niet onevenredig zwaar is getroffen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet in aanmerking komt voor schadevergoeding of nadeelcompensatie, omdat de rechtmatigheid van het alcoholslotprogramma moet worden aangenomen. De rechtbank heeft de zaak ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.