ECLI:NL:RBDHA:2017:11558
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
Op 10 oktober 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de Minister van Veiligheid en Justitie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 3 oktober 2017 was de eiser, noch zijn gemachtigde aanwezig. De vertegenwoordiger van de verweerder heeft toegelicht dat de eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat de Italiaanse autoriteiten hierover op de hoogte zijn gesteld. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, een vreemdeling die met onbekende bestemming vertrekt en geen contact onderhoudt met zijn gemachtigde, aangeeft geen prijs meer te stellen op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.
De rechtbank concludeert dat de eiser vóór 26 september 2017 met onbekende bestemming is vertrokken en dat er geen bewijs is dat hij na deze datum contact heeft gehad met zijn gemachtigde of zich opnieuw heeft aangemeld bij de verweerder. Hierdoor stelt de rechtbank vast dat de eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2017.