ECLI:NL:RBDHA:2017:11713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
13 oktober 2017
Zaaknummer
NL17.8660
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. de Zeben - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van Spanje voor asielaanvraag en ongegrondverklaring beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Iraakse vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld op 13 september 2017. Tijdens de zitting op 5 oktober 2017 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. Eiseres heeft aangevoerd dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die maken dat verweerder de aanvraag zou moeten behandelen, onder andere vanwege huiselijk geweld en de ondertoezichtstelling van haar kinderen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen rechtens relevante nieuwe feiten heeft gepresenteerd die de verantwoordelijkheid van Nederland voor de behandeling van haar asielverzoek rechtvaardigen. De rechtbank heeft overwogen dat de verweerder zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen, wat inhoudt dat Spanje zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Eiseres heeft niet aangetoond dat er voor haar en haar kinderen geen goede opvang in Spanje kan worden geregeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de omstandigheden van eiseres niet voldoende zijn om de aanvraag in Nederland te behandelen, en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.8660

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

mede namens haar twee minderjarige kinderen
[kind 1], geboren op [geboortedatum] 2015, en
[kind 2], geboren op [geboortedatum] 2017,
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft op 13 september tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.8661, plaatsgevonden op 5 oktober 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Iraakse nationaliteit. Eiseres heeft al meerdere asielprocedures doorlopen in Nederland. In deze asielprocedures is in rechte komen vast te staan dat Spanje op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij één van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening), verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiseres (uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 augustus 2015, 201505539/1/V3, en 5 april 2017, 201702029/1/V3). Verweerder heeft onderhavig asielverzoek onder verwijzing naar voornoemde asielprocedures buiten behandeling gesteld met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Thans ligt de vraag voor of verweerder deugdelijk gemotiveerd toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6 van de Awb.
2. Eiseres stelt dat zulks niet het geval is nu wel degelijk sprake is van relevante nieuwe feiten en omstandigheden. Eiseres is van mening dat verweerder de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de aanvraag op zich dient te nemen vanwege bijzondere humanitaire omstandigheden. Eiseres verblijft namelijk momenteel in een instelling vanwege huiselijk geweld. Daarnaast staan de kinderen van eiseres sinds 13 juni 2017 onder toezicht van [Stichting X], omdat eiseres en haar echtgenoot niet in staat zijn gebleken een veilig en stabiel opvoedingsklimaat te creëren. Deze ondertoezichtstelling is bij uitspraak van de kinderrechter van 21 augustus 2017 verlengd tot 21 augustus 2018. Eiseres en haar echtgenoot hebben echter wel de intentie om op termijn weer als gezin bij elkaar te wonen. Uitzetting van eiseres en haar kinderen naar Spanje zal dit proces ernstige schade toebrengen. Temeer nu eiseres angstig en depressief is en als een kwetsbare vrouw wordt omschreven door de opvanginstelling [opvanginstelling] waar zij nu verblijft. Daarnaast wordt er geen rekening mee gehouden dat de echtgenoot van eiseres zijn gezin niet zal kunnen volgen naar Spanje. Volgens eiseres kan Spanje daarom al niet als een goed alternatief gelden voor Nederland.
3. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen rechtens relevante nova naar voren heeft gebracht en overweegt daartoe als volgt.
3.1.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening kan elke lidstaat, in afwijking van artikel 3, eerste lid, besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze Verordening neergelegde criteria niet verplicht.
3.2.
Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) - voor zover van belang - maakt verweerder terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening, ook al is Nederland daartoe op grond van in de Dublinverordening neergelegde criteria niet verplicht. Verweerder gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen in ieder geval in de volgende situaties:
- er zijn concrete aanwijzingen dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt; of
- bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Spanje uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiseres aannemelijk te maken dat dit in dit geval anders is.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres hierin niet is geslaagd. Eiseres heeft niet onderbouwd dat er voor haar en haar minderjarige kinderen geen goede opvang kan worden geregeld. Ter zitting heeft verweerder ook aangegeven dat de overdracht niet doorgaat als de benodigde voorzieningen voor de kinderen in Spanje niet kunnen worden geregeld. Voorts is in de vorige asielprocedures gebleken dat eiseres in Spanje een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend en dat die aanvraag is ingewilligd. Op aanraden van haar raadsman heeft eiseres de asielvergunning echter ingetrokken om naar haar echtgenoot in Nederland te kunnen. Verder is niet gebleken dat eiseres zich bij voorkomende problemen niet kan wenden tot de Spaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat de Spaanse autoriteiten geen bescherming kunnen of willen bieden. Bovendien heeft eiseres naar aanleiding van haar aanvraag in Spanje eerder wel opvang gehad, zodat niet valt in te zien waarom eiseres daar nu niet voor in aanmerking zal komen. De enkele stelling dat dit het geval is, is onvoldoende. Verweerder heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt kunnen stellen, dat ervan kan worden uitgegaan dat Spanje de verplichtingen zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet zal schenden.
3.4.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden als bedoeld in paragraaf C2/5 van de Vc 2000 die verweerder aanleiding moeten geven het verzoek om internationale bescherming onverplicht in behandeling te nemen. Verweerder heeft de omstandigheid dat eiseres nu twee kleine kinderen heeft die uit huis zijn geplaatst en onder toezicht zijn gesteld daartoe onvoldoende kunnen achten. Niet is aangetoond dat Spanje niet eenzelfde maatregelen zou kunnen treffen voor de kinderen, waardoor de huidige gezinssituatie in Spanje kan worden voortgezet. Tevens heeft verweerder in dit verband kunnen overwegen dat de gestelde afhankelijkheid van de echtgenoot van eiseres niet met medische stukken is onderbouwd. Uit de verklaring van [opvanginstelling] kan immers niet worden opgemaakt, dat voor zover eiseres al hulp nodig heeft, deze enkel door haar echtgenoot kan worden verleend. Voorts is niet onderbouwd dat het voor de echtgenoot onmogelijk is om zich bij zijn gezin in Spanje te voegen. De voorgenomen overdracht vindt verder plaats met inachtneming van artikel 31 en artikel 32 van de Dublinverordening. Dit betekent dat de Spaanse autoriteiten voor de overdracht volledig zullen worden geïnformeerd over de gezinssituatie en, indien eiseres toestemming geeft, de medische situatie van eiseres.
4. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in het bestreden besluit terecht en op juiste gronden geconcludeerd dat er geen sprake is van rechtens relevante nova die ertoe nopen de aanvraag van eiseres aan zich te trekken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel