ECLI:NL:RBDHA:2017:11808

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
6276139 RL EXPL 17-21719
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de betaling van kosten door kunstenaar voor teruggave van kunstwerken in faillissement

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een kunstenaar, aangeduid als [eiser], en de curator van de failliete Stichting Strips, aangeduid als [gedaagde]. De mondelinge behandeling vond plaats op 3 oktober 2017, waarbij de curator een bijdrage van € 75,00 inclusief BTW heeft geëist voor de teruggave van kunstwerken die de kunstenaar in bruikleen had gegeven aan de stichting. De kunstenaar heeft deze eis betwist en verzocht om kosteloze teruggave van zijn kunstwerken, met het argument dat de curator onterecht kosten in rekening brengt en dat hij niet in staat is om deze bijdrage te betalen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van de kunstenaar niet spoedeisend is, omdat hij de mogelijkheid had om het bedrag onder protest te betalen en vervolgens in een bodemprocedure de kwestie aan te vechten. De rechter oordeelde dat de curator recht had op de kosten, die als reëel werden beschouwd, en dat de kunstenaar niet voldoende had aangetoond dat hij financieel niet in staat was om de bijdrage te betalen. De kantonrechter heeft de vordering van de kunstenaar afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor kunstenaars om hun rechten te beschermen, maar ook de verplichtingen die voortvloeien uit het faillissement van een organisatie. De beslissing biedt inzicht in de afwegingen die rechters maken bij het beoordelen van spoedeisendheid en de redelijkheid van kosten in faillissementsprocedures.

Uitspraak

Rechtbank den haag
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
MS
Rolnr: 6276139 RL EXPL 17-21719
17 oktober 2017
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. C.J. Berghout,
tegen
[gedaagde] , (in zijn hoedanigheid van) curator in het faillissement van Stichting Strips,
kantoorhoudende te Den Haag,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.J.H. Vermeeren.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en de curator.
Procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 21 september 2017, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2017. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen nadere producties in het geding gebracht. De nadere producties van [eiser] zijn buiten beschouwing gelaten, omdat die te laat zijn ingediend. De griffier heeft aantekening gehouden van de mondelinge behandeling. Het vonnis is bepaald op heden.

1.Feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
1.1
[eiser] is van beroep kunstenaar/tekenaar.
1.2
De stichting Stichting Strips, statutair gevestigd te Dordrecht, heeft een museum te
Rotterdam geëxploiteerd waarin met name strips en tekeningen ten toon zijn gesteld.
1.3
In juni 2017 heeft [eiser] 11 zogenaamde Nudiske-boeken, 29 originele
Nudiske-tekeningen, 9 originele grafiet- en copicstekeningen, een Batman gouacheschilderij (A3-formaat), een geïllustreerd gedichtenboek ”Tien jaar treurig” en een rolbanner met meermin en de naam [eiser] (hierna te noemen: de kunstwerken) aan de Stichting Strips in bruikleen gegeven.
1.4
Op 25 juli 2017 is Stichting Strips in staat van faillissement verklaard. Daarbij is als rechter-commissaris benoemd mr. G.H.M. Smelt en is de (onderhavige) curator als zodanig benoemd.
1.5
Bij e-mail van 11 augustus 2017 heeft de curator zich gericht tot personen van wie de Stichting Strips goederen in bruikleen, consignatie of onder eigendomsvoorbehoud heeft verkregen, met als doel met deze personen afspraken te maken over het retourneren van de geleende goederen. In deze e-mail heeft de curator onder meer vermeld dat de aan de curator te betalen bijdrage in de kosten van het uitleveren van de geleende goederen € 75,00 inclusief BTW bedraagt.
1.6
Bij brieven van 14 augustus 2017 en 17 augustus 2017 heeft de gemachtigde van [eiser] de curator verzocht de verlangde bijdrage niet in rekening te brengen, respectievelijk de rechter-commissaris verzocht de curator te instrueren zijn eis van betaling van het bedrag van € 75,00 in te trekken.
1.7
Bij brief van 23 augustus 2017 heeft de rechter-commissaris [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. Daarbij heeft de rechter-commissaris vermeld dat het verzoek van [eiser] niet gaat om een door de curator te behartigen belang of een belang van de boedel als geheel, maar om het persoonlijk belang van [eiser] , en ook dat het gevraagde bedrag van € 75,00 alleszins redelijk is en dat de curator niet meer vraagt dan de reële kosten.

2.Vordering

[eiser] heeft gevorderd dat de curator bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld [eiser] in de gelegenheid te stellen zijn kunstwerken kosteloos op te halen, dan wel dat de curator deze kunstwerken aan [eiser] zal afgeven, binnen 2 uur na de uitspraak, althans na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat de curator in gebreke zal zijn met de volledige voldoening aan deze veroordeling, met veroordeling van de curator in de proceskosten.
[eiser] heeft aan zijn vordering onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd.
2.1
De vordering is spoedeisend. De laatste reguliere gelegenheid die de curator bood
tot het ophalen van de kunstwerken was 28 augustus 2017 en inmiddels is onduidelijk hoe de kunstwerken nog in het bezit van [eiser] kunnen komen. Dit terwijl [eiser] er belang bij heeft de kunstwerken op 21 en 22 oktober 2017, en nadien, ten toon te stellen bij andere exposities. Het wachten op de uitslag van een bodemprocedure zou maanden gaan duren. Van [eiser] kan niet worden verwacht dat hij de door de curator verlangde bijdrage betaalt. Veel kunstenaars - er zijn er overigens veel die [eiser] steunen en die de uitkomst van het onderhavige kort geding afwachten - leven immers onder het bestaansminimum. Bovendien wil [eiser] principieel geen enkel bedrag betalen om zijn eigen kunstwerken terug te krijgen.
2.2
Het bedrag van € 75,00 betreft niet de reële kosten van de curator. De kunstwerken
van [eiser] stonden al apart en kunnen zonder veel extra werkzaamheden van de curator aan [eiser] worden teruggegeven. De curator probeert ten onrechte de boedel te verrijken door kosten in rekening te brengen. Uitgaande van 50 kunstenaars om wie het gaat zou de curator € 3.750,00 verdienen voor de boedel, en dat is geen reële vergoeding voor de werkzaamheden van de curator. Uit de door [eiser] in de dagvaarding aangehaalde jurisprudentie volgt dat het in rekening brengen van kosten als de onderhavige niet is geoorloofd. [eiser] heeft vaak geprobeerd te overleggen met de curator over de teruggave van de kunstwerken van [eiser] en het al dan niet betalen van de verlangde bijdrage, maar de curator wil [eiser] niet op een serieuze manier te woord staan.

3.Verweer

De curator heeft gemotiveerd verweer gevoerd en daartoe onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
3.1
De vordering is niet spoedeisend. De curator heeft [eiser] voorgesteld om het bedrag van € 75,00, al dan niet onder protest, te betalen en vervolgens in een bodemprocedure te procederen over de vraag of [eiser] deze kosten verschuldigd is. Bij de mondelinge behandeling van het kort geding heeft de curator zelfs voorgesteld dat [eiser] het bedrag voorlopig, in afwachting van een bodemprocedure, stort op een derdengeldenrekening. [eiser] zou aldus zonder veel problemen in het bezit kunnen komen van zijn kunstwerken. Dat alles heeft [eiser] echter geweigerd.
3.2
De curator heeft, anders dan [eiser] in de door hem gezochte publiciteit wil doen geloven, steeds naar behoren en conform zijn wettelijke taak van curator gehandeld. Het museum maakte bij de komst van de curator een vrij chaotische indruk. Eigendommen van het museum en van derden lagen door elkaar. De kunstwerken van [eiser] lagen ook zeker niet overzichtelijk en duidelijk gescheiden van de rest van de aanwezige goederen opgeslagen. De curator moest daarom steeds nauwkeurig inventariseren welke goederen aan wie toebehoorden. Het gaat bij de verlangde bijdrage van € 75,00 dan ook om reële kosten verband houdende met de uitlevering van de kunstwerken. Deze kosten houden geen verband met andere kosten of met de reguliere taken van de curator. Ook de rechter-commissaris heeft geoordeeld dat het gaat om redelijke en reële kosten. Uit de door de curator in zijn conclusie van antwoord aangehaalde jurisprudentie blijkt ook dat kosten als de onderhavige geoorloofd zijn. Het merendeel van de kunstenaars die tekeningen hebben uitgeleend hebben de verlangde bijdrage betaald en hebben hun kunstwerken terug gekregen.
3.3
De curator concludeert dan ook tot afwijzing van de vordering in kort geding, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van de curator en een bedrag van € 133,00 als nakosten.

4.Beoordeling

Bevoegdheid kantonrechter
4.1
De kantonrechter acht zich bevoegd om van de vordering kennis te nemen. Daarbij is
mede in aanmerking genomen dat, zoals partijen bij de mondelinge behandeling eenstemmig hebben verklaard, het onderhavige geschil feitelijk draait om de vraag of de curator als voorwaarde voor teruggave van de kunstwerken van [eiser] betaling kan verlangen van een bedrag van € 75,00. Bovendien gaat de kantonrechter er veronderstellenderwijs van uit - partijen hebben zich daarover niet duidelijk uitgelaten - dat de teruggevorderde kunstwerken, en daarmee het beloop van de vordering, het bedrag van € 25.000,00 niet te boven gaan.
Spoedeisend belang
4.2
De kantonrechter heeft in een procedure als de onderhavige vervolgens de vraag te beantwoorden of de vordering spoedeisend is. De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend. Er heeft voor [eiser] niets aan in de weg gestaan om het bedrag in afwachting van de uitslag van een bodemprocedure, al dan niet onder protest en al dan niet voorlopig, op een (derden)rekening, te storten. Alsdan zou [eiser] direct en zonder onoverbrugbare (voorlopige) tegenprestatie van zijn kant weer in het bezit zijn gekomen van zijn kunstwerken. Dat [eiser] het bedrag van € 75,00 niet, of slechts zeer bezwaarlijk, zou kunnen opbrengen is gesteld noch gebleken. [eiser] heeft immers slechts in algemene zin gesteld dat kunstenaars vaak onder het bestaansminimum leven. Daarmee is niets gezegd over zijn eigen financiële positie. Het instellen van de onderhavige vordering in kort geding, met de bijbehorende kosten, doet daarentegen vermoeden dat [eiser] een bedrag van € 75,00 zonder noemenswaardige problemen (althans voorlopig) kan opbrengen. De duur van een eventuele bodemprocedure kan om dezelfde redenen niet als een reëel bezwaar voor [eiser] worden gezien. Reeds op grond van het ontbreken van spoedeisend belang is de vordering derhalve niet toewijsbaar.
Waarschijnlijkheid toewijzing soortgelijke vordering in bodemprocedure
4.3
Bij het vorenoverwogene komt nog, zo overweegt de kantonrechter ten overvloede, dat ook indien de spoedeisendheid van de vordering wel zou moeten worden aangenomen, de vordering in kort geding evenmin toewijsbaar zou zijn. De kantonrechter zou alsdan de vraag te beantwoorden hebben of zozeer aannemelijk is te achten dat een vordering als de onderhavige, ingesteld in een bodemprocedure, zou slagen dat het verantwoord is daarop thans bij voorlopige voorziening vooruit te lopen door de vordering in kort geding toe te wijzen. Ook deze vraag beantwoordt de kantonrechter ontkennend. Partijen hebben aan de hand van de door hen aangehaalde jurisprudentie de juistheid van hun beider, principieel getinte stellingname verdedigd. Kosten als de onderhavige zijn in de praktijk echter hoe dan ook niet ongebruikelijk en in de aangehaalde jurisprudentie komt niet, min of meer eenstemmig, naar voren dat kosten als de onderhavige niet zouden zijn toegestaan. Voor de beantwoording van principiële vragen als die partijen verdeeld houden, leent de onderhavige procedure in kort geding zich ook niet. Daartoe is een bodemprocedure geëigend.
Slotsom, proceskosten
4.4
De vordering in kort geding is dan ook niet toewijsbaar. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] op na te melden wijze veroordeeld in de proceskosten.

5.Beslissing ex artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
5.2
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot op heden vastgesteld op
€ 575,31, waaronder begrepen een bedrag van € 400,00 als salaris van de
gemachtigde van de curator, alsmede een forfaitair bedrag van € 100,00 aan nasalaris
voor zover de curator daadwerkelijk nakosten zal maken.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.E. Kastein, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 oktober 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.