In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring opgelegd aan eiser, een man van Indiase nationaliteit. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 17 mei 2017, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 2 augustus 2017 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft in haar overwegingen aandacht besteed aan de problemen die de gemachtigde van eiser ondervond met digitaal procederen, maar oordeelde dat dit geen strijd opleverde met het beginsel van equality of arms. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en dat deze tot het moment van het sluiten van het onderzoek rechtmatig was. De rechtbank heeft de belangenafweging van verweerder beoordeeld en geconcludeerd dat de omstandigheden van eisers ongewenstverklaring en criminele antecedenten bij de belangenafweging betrokken mochten worden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de beroepsgronden van eiser niet slagen, waardoor het beroep ongegrond werd verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, rechter, en is openbaar uitgesproken op 8 augustus 2017. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.