ECLI:NL:RBDHA:2017:11837

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
AWB 17/1730
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden. Eiser, een Turkse nationaliteit bezittende man, had zijn aanvraag ingediend op basis van psychische klachten en de vrees voor onaangenaamheden bij terugkeer naar Turkije. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikte en niet op medische gronden in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Eiser had aangevoerd dat hij betrokken was bij confrontaties met het Turkse leger en dat hij psychische klachten had, maar de rechtbank oordeelde dat de door eiser overgelegde medische informatie onvoldoende was voor een adviesaanvraag bij Bureau Medische Advisering (BMA). Daarnaast werd overwogen dat eiser geen objectief verifieerbare documenten had overgelegd waaruit bleek dat hij een sociaal netwerk in Nederland had opgebouwd, en dat zijn stelling dat hij in Turkije geen netwerk meer had, niet voldoende was om aan te tonen dat terugkeer naar Turkije onmenselijk zou zijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat eiser niet op medische gronden van het mvv-vereiste hoefde te worden vrijgesteld. De rechtbank benadrukte dat eiser, voor zover hij zich op asielomstandigheden wilde beroepen, een asielaanvraag kon indienen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/1730

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.W. Bogaardt),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Peeters).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘overige humanitaire redenen’ afgewezen. Het primaire besluit omvat tevens een inreisverbod (2 jaar).
Bij besluit van 12 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting zijn voorts verschenen [persoon A] en [persoon B], voor wie [zoon van persoon A], de zoon van eerstgenoemde, heeft opgetreden als tolk.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedatum] 1971 en dat hij de Turkse nationaliteit bezit. Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser -samengevat- het volgende aangevoerd. Eiser stelt dat hij betrokken was bij confrontaties met het Turkse leger, dat bij deze confrontaties verschillende ooms, broers en neven zijn gesneuveld, dat hijzelf zowel aan Turkse als aan Koerdische zijde als een omstreden figuur bekend staat en dat zijn afwezigheid van twintig jaar onvoldoende is om vergeten of vergeven te worden. Door deze gebeurtenissen heeft eiser naar eigen zeggen psychische klachten en kon hij in Nederland geen sociaal netwerk opbouwen. In Turkije heeft eiser door deze gebeurtenissen en zijn lange afwezigheid naar eigen zeggen ook geen sociaal netwerk meer. Eiser stelt dat hij meer kansen heeft in Nederland en dat hem in Turkije onaangenaamheden te wachten staan die fataal kunnen aflopen.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat hij niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikt. Eiser komt volgens verweerder niet op medische gronden in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste, omdat niet is gebleken dat terugkeer van eiser naar Turkije zal leiden tot een medische noodsituatie. Redengevend hiertoe acht verweerder dat eiser niet wordt behandeld voor zijn klachten en dat eiser zelf heeft verklaard dat hij in Turkije behandeld kan worden. Voorts is de door eiser overgelegde medische informatie volgens verweerder onvoldoende voor een adviesaanvraag bij Bureau Medische Advisering (BMA). Volgens verweerder komt eiser ook op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking. Eiser heeft verklaard dat hij een relatie heeft met een vrouw in Nederland, maar omdat hij niet heeft aangetoond wie zijn partner is of dat hij met een partner samenwoont, is volgens verweerder geen sprake van familieleven in Nederland. Van strijd met het recht op privéleven is volgens verweerder evenmin sprake, nu eiser heeft verklaard dat hij, hoewel hij al twintig jaar in Nederland woont, niet in staat is geweest om hier een netwerk op te bouwen en eiser geen objectief verifieerbare documenten heeft overgelegd waaruit blijkt van opgebouwd privéleven in Nederland. Tevens heeft verweerder overwogen dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt nu is gebleken dat eiser, in tegenstelling tot zijn verklaring, wel strafrechtelijke antecedenten heeft. Verder heeft verweerder in hetgeen door eiser is aangevoerd geen reden gezien om toepassing te geven aan de hardheidsclausule van artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Verweerder overweegt hiertoe opnieuw dat eiser heeft aangegeven dat hij in verband met zijn psychische klachten in Turkije behandeld kan worden en dat de door hem overgelegde medische stukken onvoldoende zijn voor een adviesaanvraag bij BMA. Verder betrekt verweerder hierbij dat eiser de gestelde dramatische gebeurtenissen in zijn land van herkomst niet met bewijsstukken heeft onderbouwd, waardoor niet is gebleken van een objectieve belemmering om terug te keren naar Turkije. De door eiser overgelegde stukken acht verweerder in dit verband onvoldoende. Daarbij overweegt verweerder dat, zelfs als aangenomen wordt dat familieleden van eiser zijn omgekomen, eisers betrokkenheid bij dit voorval niet is komen vast te staan. Het gestelde ontbreken van een vangnet in Turkije is volgens verweerder evenmin reden om eiser van het mvv-vereiste vrij te stellen, aangezien eiser het grootste deel van zijn leven en zijn vormende jaren in Turkije heeft doorgebracht, de Turkse taal spreekt en volwassen is, zodat hij wordt geacht zichzelf te kunnen handhaven. Voor zover eiser een beroep doet op de bescherming van de Nederlandse overheid, overweegt verweerder dat dit niet in de onderhavige reguliere procedure wordt getoetst maar dat eiser een asielaanvraag in kan dienen.
3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd zal hieronder -voor zover van belang- worden ingegaan.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Volgens eiser stelt verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat de door hem verstrekte medische informatie onvoldoende is voor een adviesaanvraag bij BMA. Het door eiser overgelegde en door zijn huisarts ingevulde formulier bevat alle berichtgeving over de behandeling en is daarmee voor BMA voldoende om een oordeel te kunnen vellen, aldus eiser. Daarnaast is het volgens eiser, ongeacht zijn verklaring dat behandeling in Turkije mogelijk is, aan BMA om daarover een oordeel te vellen.
4.2.
Voornoemd standpunt slaagt niet. Uit artikel 3.102b, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) volgt dat de vreemdeling bij de kennisgeving, bedoeld in artikel 3.99a, eerste en tweede lid, ten minste de voor de beslissing van de Minister relevante medische gegevens en overige bescheiden overlegt, indien het een aanvraag betreft tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden als bedoeld in artikel 3.48, tweede lid, onder b, voor zover daarbij medische omstandigheden aan de orde zijn. Blijkens het beleid van verweerder, A3/7 Vreemdelingencirculaire 2000, dient een vreemdeling in dit verband te overleggen een toestemmingsverklaring niet ouder dan zes maanden, een schriftelijk bewijs van de medische behandelaars niet ouder dan zes weken en relevante medische gegevens.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser, hoewel hij een ‘Bijlage bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’ van 29 juli 2015, 19 februari 2016 en 16 december 2016 en een ‘Bijlage toestemmingsverklaring medische gegevens’ van 28 juli 2015 en 17 februari 2016 heeft overgelegd, nooit de tevens voor een adviesaanvraag vereiste relevante medische gegevens heeft verstrekt. Eiser heeft slechts overgelegd een brief van zijn huisarts van 20 januari 2016, waarin staat dat hij vanwege depressie medicijnen gebruikt, een aantal kopieën van medicijnverpakkingen en een afsprakenbriefje van [ziekenhuis] van 11 maart 2016. Gemachtigde van verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank ter zitting niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze stukken niet kunnen worden aangemerkt als relevante medische gegevens als hierboven bedoeld, nu daaruit niet van medische behandeling blijkt. Gemachtigde van eiser heeft ter zitting voorts bevestigd dat er geen behandelaar is. Gelet hierop heeft verweerder de door eiser aangevoerde medische omstandigheden niet ter advisering aan BMA hoeven voorleggen. Verweerder heeft bij zijn standpunt dat in het geval van eiser geen medische noodsituatie dreigt voorts, bij het ontbreken van voldoende stukken voor een adviesaanvraag bij BMA, mogen betrekken dat eiser volgens zijn eigen verklaring in Turkije behandeld kan worden. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiser niet op medische gronden van het mvv-vereiste hoeven vrijstellen.
4.4.
Eiser stelt in beroep voorts dat verweerder hem ten onrechte niet op grond van artikel 8 EVRM van het mvv-vereiste heeft vrijgesteld, althans dat een beroep op dat artikel moet worden ingewilligd. Ter onderbouwing stelt eiser dat hij in Turkije geen sociaal netwerk heeft, dat hij zijn sociale netwerk in Turkije al drieëntwintig jaar niet heeft onderhouden en dat degenen waarmee hij daar eerder een sociaal netwerk vormde voor het overgrote deel zijn geëlimineerd. Volgens eiser is het in Turkije moeilijk om zonder sociaal netwerk te overleven en is de Turkse overheid weinig behulpzaam ten aanzien van mensen uit Zuidoost Turkije. In Nederland heeft eiser naar eigen zeggen ook geen sociaal netwerk opgebouwd, maar wel een zekere kennissenkring, hetgeen voldoende is om zich hier staande te houden.
4.5.
De beroepsgrond slaagt niet. Verweerder overweegt in het bestreden besluit niet ten onrechte dat in het geval van eiser niet is gebleken van schending van het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op privéleven, aangezien eiser geen objectief verifieerbare documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van opgebouwd privéleven in Nederland. Verder heeft verweerder in dit verband relevant mogen achten dat eiser zelf nadrukkelijk heeft bevestigd dat hij in Nederland geen sociaal netwerk heeft opgebouwd. Eisers stelling in beroep dat hij in Nederland wel een zekere kennissenkring heeft, doet hieraan naar het oordeel van de rechtbank niet af. Gelet hierop en op het feit dat in beroep onbestreden is dat eiser in Nederland ook geen familie- en gezinsleven heeft, heeft verweerder eiser niet op grond van artikel 8 EVRM van het mvv-vereiste hoeven vrijstellen of ambtshalve een verblijfsvergunning regulier hoeven verlenen.
4.6.
Verweerder stelt zich naar het oordeel van de rechtbank voorts niet ten onrechte op het standpunt dat eiser, gelet op zijn leeftijd, zijn lange verblijf in Turkije en zijn beheersing van de Turkse taal, mag worden geacht zich in Turkije te kunnen handhaven.
4.7.
Eiser voert in beroep voorts aan dat hij niet vanwege economische motieven maar vanwege de gebeurtenissen in zijn land van herkomst in Nederland verblijft. Eiser verwijst in dit verband naar de eerder door hem ingebrachte printscreens van een film op YouTube, waarop volgens hem de grafstenen van omgekomen familieleden te zien zijn, en de foto’s van een niet nader aangeduide website. De beelden getuigen volgens eiser van de verwoesting van zijn veiligheid en intimiteit in Turkije. Ter zitting heeft gemachtigde van eiser in dit verband voorts nog verwezen naar een krantenartikel van 31 augustus 1993 getiteld ‘Terroristen vallen dorp aan: 9 doden 1 gewonde’, dat eiser in het kader van een eerdere aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier heeft overgelegd. Eiser stelt dat hij in Turkije zijn dienstplicht zal moeten vervullen, waarbij hij tegen de PKK en IS kan worden ingezet. Omdat eiser als deserteur wordt beschouwd zal hij niet voor vrijstelling van militaire dienst in aanmerking komen. Door eisers gezondheidsproblemen ligt vertrek naar een ander land volgens hem niet voor de hand en zijn ischias zal zijn deelname aan het arbeidsproces negatief beïnvloeden. Dit maakt volgens eiser zowel het inreisverbod alsook de afwijzing van zijn aanvraag inhumaan.
4.8.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser in het kader van zijn eerdere aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier al over de gebeurtenissen in zijn dorp in 1993 heeft verklaard en dat deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, bij uitspraak van 29 april 2005 (AWB 04/29145) al heeft geoordeeld dat hetgeen door eiser te dien aanzien is aangevoerd niet kan leiden tot een geslaagd beroep op de hardheidsclausule en dat het hierbij gaat om asielmotieven in welk verband een asielaanvraag kan worden ingediend. Voornoemde uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bij uitspraak van 6 juli 2005 in hoger beroep bevestigd.
4.9.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser in het kader van de onderhavige aanvraag heeft aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan als verwoord in de uitspraak van 29 april 2005. Verweerder stelt zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt dat uit eisers verklaringen over de gebeurtenissen in zijn dorp in 1993 niet volgt dat sprake is van objectieve belemmeringen om terug te keren. Buiten beschouwing gelaten of de gestelde gebeurtenissen in eisers dorp in 1993 voldoende zijn onderbouwd, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, zelfs als eiser in zijn verklaringen over deze gebeurtenissen zou worden gevolgd, eisers betrokkenheid daarbij daarmee nog niet is komen vast te staan. Ter zitting heeft gemachtigde van verweerder er voorts niet ten onrechte op gewezen dat niet is aangetoond in hoeverre de gebeurtenissen in 1993 in het kader van eisers huidige aanvraag nog relevant zijn. Op zitting hebben [persoon A] en [persoon B] -samengevat- gesteld dat bij een aanval op eisers dorp op 29 augustus 1993 veel van eisers familieleden zijn omgekomen, dat hij om die reden zijn land van herkomst heeft verlaten en dat hij in 1995, waarschijnlijk in verband met de gebeurtenissen in zijn dorp, in Nederland door iemand is neergestoken. Buiten beschouwing gelaten of dit objectieve verklaringen zijn gelet op de relatie die zij hebben met eiser, blijkt ook uit hun verklaringen niet in hoeverre de gebeurtenissen in 1993 toezien op eiser persoonlijk en in hoeverre deze gebeurtenissen nu nog van belang zijn. Verweerder overweegt voorts niet ten onrechte dat dat eiser zijn verklaring dat hij van desertie wordt beschuldigd en bij terugkeer weer in militaire dienst zal moeten niet nader heeft onderbouwd.
4.10.
Gelet op het voorgaande en op het feit dat niet is gebleken dat terugkeer van eiser tot een medische noodsituatie zal leiden heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser ook op grond van de hardheidsclausule niet van het mvv-vereiste hoeft te worden vrijgesteld. Verweerder betoogt voorts niet ten onrechte dat eiser, voor zover hij zich op asielomstandigheden wil beroepen, een asielaanvraag kan indienen.
4.11.
De enkele stelling van eiser in beroep dat het opleggen van een inreisverbod inhumaan is, is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder van het opleggen van een inreisverbod had moeten afzien.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.