Overwegingen
1. Onder verweerder wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Eiser heeft het volgende asielrelaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser was op 28 oktober 2016 met het openbaar vervoer onderweg naar zijn tante, toen de weg werd afgesloten. Op die weg was een demonstratie bezig tegen de slechte economische situatie in Soedan en tegen de prijzen van de medicijnen. Eiser is, met anderen, opgepakt en meegenomen. Hij werd beschouwd als opposant van het regime. De mensen die hem meenamen, hielden hem voor dat de personen die zijn opgepakt zouden worden ingezet bij de interventietroepen in Darfur of een militaire training moesten gaan volgen. Eiser heeft verklaard dat hij is ontsnapt toen hij vaten met water moest vullen op een binnenplaats. Hoewel politiemannen hem hebben nageroepen en in zijn richting hebben geschoten, heeft eiser toch kunnen ontsnappen. Nadat hij is ontsnapt, heeft eiser in een winkeltje zijn vader gebeld. Zijn vader vertelde eiser dat de politie en veiligheidsdienst langs zijn geweest. Eiser is op aanraden van zijn vader naar de boerderij van een vriend op het eiland Touti gegaan. Eiser heeft op 5 maart 2017 de boerderij verlaten en Soedan ontvlucht.
3. Op 14 juni 2017, 28 juni 2017 en 12 juli 2017 heeft de AVIM (vreemdelingenpolitie) vingerafdrukken van eiser afgenomen. Het is echter niet gelukt een goed dactyloscopisch signalement te vervaardigen. In het proces-verbaal van bevindingen van 14 juni 2017 hebben verbalisanten [de persoon 1] en [de persoon 2] , belast met het toezicht op vreemdelingen, vermeld dat op de vingers van eiser een voor de verbalisanten onbekend middel was aangebracht. Verbalisant [de persoon 2] heeft deze waarneming ook vermeld in een door haar opgestelde brief van 28 juni 2017, over een tweede keer dat vingerafdrukken is afgenomen. In een proces-verbaal van bevindingen van 12 juli 2017 hebben verbalisanten [de persoon 3] en [de persoon 4] vermeld dat [de persoon 2] op 12 juli 2017 voor de derde keer vingerafdrukken van eiser heeft afgenomen. De papilairlijnen op de vingers van eiser waren die dag van zodanig slechte kwaliteit, dat er geen goed dactyloscopisch signalement van eiser te vervaardigen was. De verbalisanten zagen dat de meeste vingertoppen glad waren en er meerdere wondjes zichtbaar waren op de rechterwijsvingertop. Tijdens het nemen van de vingerafdrukken voelde het alsof er een onnatuurlijke laag op de vingertoppen zat.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond afgewezen, bepaald dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten en tegen hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd. Verweerder komt tot het besluit om de asielaanvraag als kennelijk ongegrond af te wijzen, omdat eiser hem heeft misleid door zijn vingers te manipuleren waardoor hij relevante informatie achterhoudt, kennelijk valse verklaringen heeft afgelegd die in strijd zijn met algemene informatie over Soedan en heeft geweigerd te voldoen aan de verplichting zijn vingerafdrukken af te laten nemen. Verweerder acht de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig, vanwege een door de Koninklijke Marechaussee onderzocht en echt bevonden rijbewijs. Verweerder beoordeelt het asielrelaas van eiser echter niet op geloofwaardigheid en zwaarwegendheid, omdat eiser drie keer opzettelijk zijn vingerafdrukken heeft gemanipuleerd, zodat geen bruikbaar dactyloscopisch signalement kon worden vervaardigd. Hierdoor kan verweerder niet vaststellen of eiser eerder in Nederland of een ander Europees land heeft verbleven, in het bezit is geweest van een Schengenvisum en of hij recent uit Soedan is vertrokken. Ter zitting is namens verweerder toegelicht dat hij in zaken als deze absoluut niet inhoudelijk de asielmotieven wil beoordelen. Mogelijk is immers een andere lidstaat op grond van één van de criteria van Verordening 604/2013 (de Dublinverordening) verantwoordelijk voor de inhoudelijke beoordeling van eisers asielrelaas.
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat hij het onderzoek naar zijn vingerafdrukken niet heeft gefrustreerd. Verder voert hij aan dat niet kan worden uitgesloten dat hij een risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Soedan, zodat verweerder dat risico inhoudelijk moet beoordelen.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
7. Verweerder heeft in zijn beleid, neergelegd in paragraaf C2/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000, vermeld dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) eerst nadat hij heeft beoordeeld of een aanvraag ongegrond is, beoordeelt of de aanvraag tevens als kennelijk ongegrond kan worden afgewezen. Door de aanvraag als kennelijk ongegrond af te wijzen omdat eiser zijn vingers heeft gemanipuleerd en, hetgeen verweerder overigens niet nader heeft gemotiveerd, kennelijk valse verklaringen heeft afgelegd, heeft verweerder dit nagelaten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het asielrelaas van eiser inhoudelijk moet beoordelen. In dit geval, waarin verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig heeft geacht, betekent dit dat verweerder zal moeten motiveren of de in het voornemen op pagina 3, onder het tweede en derde gedachtestreepje, geduide relevante elementen al dan niet geloofwaardig zijn, en of eventueel door verweerder geloofwaardig geachte elementen van eisers asielrelaas voldoende zwaarwegend zijn voor verlening van een verblijfsvergunning asiel. Dat verweerder het onwenselijk acht om personen als eiser, die het onderzoek naar hun vingerafdrukken frustreren, te ‘belonen’ met een inhoudelijke beoordeling van hun asielaanvraag, moge zo zijn, maar een juridische grondslag om asielaanvragen in zulke gevallen buiten behandeling te laten ontbreekt in de Vreemdelingenwet 2000 en in Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn).
8. Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, volgt dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval bestaat geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep beslist.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 495,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 495,-, en een wegingsfactor 1).